31/01/1629, 11

 
English | Nederlands

31/01/1629, 11

11 Joachimi compareert en verzoekt HHM in de geloofsbrief voor de gedeputeerden van de VOC die naar Engeland gaan, het recht op tussenkomst van de ordinaris en extraordinaris ambassadeurs van HHM te noemen. Hij vraagt tevens voor de heren die namens de Republiek zullen bemiddelen in de geschillen tussen de VOC en de Engelse Oost-Indische Compagnie, ook Rantwyck en Pauw op te nemen, te weten voor de duur van hun eigen commissie in Engeland.
Daarnaast vraagt hij duidelijk geïnstrueerd te worden over de zaak van Amboina [Ambon], aangezien hij in de instructie voor de gedeputeerden van de VOC heeft gezien dat zij het bij de verantwoording voor die zaak laten aankomen op wat algemeen bekend is.
Op het eerste verzoek beslissen HHM twee geloofsbrieven en twee volmachten te laten opmaken: één voor de extraordinaris en ordinaris gezanten in Engeland en één alleen voor Joachimi. De voorgestelde exemplaren worden goedgekeurd. HHM besluiten tevens Rantwyck en Pauw te schrijven dat zij hun verblijf in Engeland niet moeten verlengen omwille van deze commissie, maar dat zij nog steeds moeten terugkeren naar de Republiek als zij daarvoor bericht krijgen van de gezanten in Frankrijk.
Op diens tweede verzoek laten HHM Joachimi weten dat de nodige maatregelen al genomen zijn en dat hem de resolutie van HHM in de zaak van Amboina van voor de datum waarop de gedelegeerde rechters deze hebben ontvangen, ter hand gesteld zal worden. HHM hebben de gedelegeerde rechters verzocht een verslag op te stellen van hetgeen gedurende hun commissie is voorgevallen in deze zaak. HHM zijn van plan Joachimi daarmee te instrueren.