31 - 01 - 1629
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
HHM resumeren hun eerdere resolutie d.d. 26 jan., genomen naar aanleiding van de uiteenzetting van ontvanger-generaal
Phillips Doublet over de masten en de rest van de lading van het schip van
Michiel t'Kint dat vanuit
Göteborg het
Goereese Gat was opgevaren.
HHM besluiten in plaats van Doublet bewindhebber(s) van de
WIC
in
Hellevoetsluis met
kapitein
Witte Cornelisz. de With
en
Hans
Abbouts te machtigen samen of afzonderlijk het schip te
inspecteren en te overleggen wat de WIC uit de lading kan
gebruiken.
Daarna moeten ze zich richten tot de
Admiraliteit te
Rotterdam
om met tussenkomst van deze Admiraliteit van
de eigenaars van de lading te verkrijgen wat de WIC voordeel
oplevert.
2
Cornelis Hasius, student te Leiden, verzoekt HHM om een subsidie ter
bevordering van zijn studies.
HHM laten een beslissing aan de RvS.
3
Barthout Willemsz.,
Nicolaes van Hulten en
Gerrardt
Kuijsten, kooplieden uit Amsterdam, en
Pieter
Hases uit Hoorn, vragen toestemming om via de
Schelde en
Sas van Gent een
lading
van honderdduizend planken en 25.000 sparren naar
Brabant
en
Vlaanderen te brengen, met betaling van 's lands
rechten.
HHM vragen advies aan de RvS.
4
Advocaat
Dominicus Hottinga vraagt tegen een gepast jaarlijks traktement in dienst van
HHM te mogen
treden als polygraaf en als vertaler van Italiaanse en Franse
brieven.
HHM vragen advies aan de RvS.
5
HHM lezen het advies van de RvS d.d. 30 jan., opgemaakt in overleg met Z.Exc., over de brief van kapitein
Hoemaecker d.d. 27 jan., waarin deze schreef dat de vijand recht
tegenover het
Stoofgat, op
de plaats van de wapper, een fort wil bouwen. De RvS is van
mening
dat op die plaats een redoute zou moeten opgeworpen worden die met
soldaten uit
Lillo bezet kan worden, en dat tevens
een
deel van de dijk daar in de buurt vernield moet worden. Het is
evenwel
raadzaam eerst met de
Staten van
Zeeland
te
overleggen.
HHM volgen dit advies en sturen het samen met de brief naar de
Staten van Zeeland
om hun overwegingen te vernemen.
6
HHM kennen
Floris van Grijpskercke uit Middelburg in Zeeland neutraliteit binnen
Middelburg in Vlaanderen toe om de redenen die in
diens rekest uiteengezet zijn, opdat zijn goederen in de omgeving
van
Kortrijk niet geconfisqueerd worden.
7
HHM lezen het advies van de RvS d.d. 29 jan. over het rekest van
Pieter van Herten d.d. 27 jan. om in dienst van HHM te komen als
monstercommissaris in het kwartier van
Kleef en
naast commissaris
Rensen
en controleur
Retser te
worden ingezet bij
de imposten en contributies. De RvS is van mening dat
er
geen monstercommissaris nodig is in Kleef, aangezien er maar twee
steden
zijn met een garnizoen van HHM. Verder kunnen de
Kleefse stadhouder en raden
zich beklagen over het feit dat in het vijftiende artikel van een
propositie
die in
1624 tijdens een onderhandeling tussen HHM en de
graaf zu
Schwarzenberg is goedgekeurd, wordt bepaald dat er
geen
officieren in dienst van de Republiek aangenomen worden die
daar
eerst ontslagen zijn. Als HHM de suppliant willen
benoemen bij de invoering van belastingen in de steden, dan moeten
ze
dat met de Brandenburgse gedeputeerden bespreken.
HHM handhaven hun resolutie d.d. 24 jan. en kunnen het verzoek dus niet inwilligen.
8
De aanwezige gedeputeerden van de
Admiraliteit te Amsterdam
compareren en zetten uiteen dat vier vijfde van hun aandeel in het tweede miljoen van de in 1628 toegekende subsidies voor de oorlog ter zee te betalen is door
Gelderland
. Het graafschap
Zutphen
en het
Kwartier
van de Veluwe
hebben hun deel voldaan, maar het
Kwartier van Nijmegen
maakt bezwaren. Dit Kwartier
beweert te
zwaar belast te zijn en is van plan zijn aandeel te verrekenen
met de
ontvanger-generaal tegen andere
uitgaven. De
gedeputeerden verzoeken bijgevolg dat HHM hiertegen de nodige
maatregelen nemen en ervoor zorgen dat de Admiraliteit alsnog
het
aandeel van het Kwartier van Nijmegen uitbetaald krijgt.
HHM schrijven de Staten van Gelderland, in Landdag bijeen, ervoor te zorgen dat de vier vijfde van de provincie voldaan wordt, zonder deze tegen andere uitgaven te verrekenen. Om de zaken niet te ontregelen, hebben HHM immers al eerder beslist dat de consenten voor de oorlog ter zee niet met die voor de oorlog te land vermengd mogen worden en andersom.
9
Van der Meyden, generaal van de Munt, compareert en deelt HHM mee dat hij
nader geïnformeerd heeft naar het vermoeden dat hij en zijn
collega's op 9 jan. aan de
president van de vergadering hebben bekendgemaakt betreffende het
slaan
van
daalders van 28 st. in de munt van
Overijssel en
die van
Kampen. Hij is hierover niets meer te
weten
gekomen en vraagt nu voor enige privé-aangelegenheden naar
Harderwijk te mogen vertrekken.
HHM lasten Van der Meyden om vanuit Harderwijk naar de munt van Overijssel en
eventueel ook naar Kampen te reizen om te weten te komen of de
muntmeesters daar sinds het verbod nog daalders van 28 st. hebben
geslagen en, zo ja, in welke hoeveelheid. In dat geval moet hij hen
aanzeggen dat HHM van plan zijn in rechte tegen hen op te treden volgens de plakkaten en de instructie inzake de
Munt
.
10
HHM lezen hun resolutie d.d. 27 jan. aangaande de staat van oorlog te water voor het lopende jaar 1629, de quoten van de Admiraliteiten in het tweede miljoen dat in 1628 geconsenteerd werd voor de oorlog te water en de repartitie van de oude schulden van de Admiraliteiten, voor het jaar 1627 gemaakt.
HHM sturen deze resolutie met een begeleidende brief aan de provincies met het verzoek deze goed te keuren en de belanghebbenden te betalen.
De gedeputeerden van
Utrecht verklaren daarop dat zij dit niet kunnen goedkeuren zonder de
toestemming van hun
principalen
.
De
gedeputeerden van
Friesland en
Groningen
vragen om
een afschrift van de betreffende resolutie. De gedeputeerden van
laatstgenoemde provincie delen verder mee dat hun
principalen
hun
quote
in het tweede miljoen niet kunnen opbrengen, noch de resolutie met
de
repartitie goedkeuren, tenzij hun sessie in de
Admiraliteit
in Zeeland
wordt verleend om zo oog te houden op de
verdeling van het geld dat door de Admiraliteit in Zeeland namens
Groningen als subsidie gegeven wordt.
11
Joachimi compareert en verzoekt HHM in de geloofsbrief voor de
gedeputeerden
van de
VOC
die naar
Engeland
gaan, het recht op tussenkomst van de ordinaris en extraordinaris
ambassadeurs van HHM te noemen. Hij vraagt tevens voor de heren die
namens de Republiek zullen bemiddelen in de geschillen tussen de
VOC en
de Engelse Oost-Indische Compagnie, ook
Rantwyck en
Pauw op te nemen, te
weten voor de duur van hun eigen commissie in Engeland.
Daarnaast vraagt hij duidelijk geïnstrueerd te worden over de zaak van
Amboina
[Ambon], aangezien hij in de instructie voor de gedeputeerden van de
VOC heeft gezien dat zij het bij de verantwoording voor die zaak
laten aankomen op wat algemeen bekend is.
Op het eerste verzoek beslissen HHM twee geloofsbrieven en twee volmachten te laten opmaken: één voor de extraordinaris en ordinaris gezanten in Engeland en één alleen voor Joachimi. De voorgestelde exemplaren worden goedgekeurd. HHM besluiten tevens Rantwyck en Pauw
te schrijven dat zij hun verblijf in Engeland niet moeten
verlengen omwille van deze commissie, maar dat zij nog steeds
moeten
terugkeren naar de Republiek als zij daarvoor bericht krijgen van
de
gezanten in
Frankrijk.
Op diens tweede verzoek laten HHM Joachimi weten dat de nodige maatregelen al genomen zijn en dat hem
de resolutie van HHM in de zaak van Amboina van voor de
datum waarop de gedelegeerde rechters deze hebben ontvangen, ter hand gesteld zal worden. HHM
hebben de gedelegeerde rechters verzocht een verslag op
te
stellen van hetgeen gedurende hun commissie is voorgevallen in deze
zaak. HHM zijn van plan Joachimi daarmee te instrueren.
12
HHM lezen het bericht van commissaris
Hoogenhouck en het advies van de RvS d.d. 31 jan. over zowel de brief
van
kolonel
Morgan d.d. Glückstadt 4
dec.
1628
als de overwegingen van overste
Dumeni,
op
29
jan. aan HHM voorgelegd.1
De RvS is van mening dat met deze overwegingen en de opmerkingen van Hoogenhouck in de marge ingestemd kan worden, behalve op die punten waar
de RvS dit in een kanttekening heeft aangegeven.
I Dumeni schrijft dat zo snel mogelijk een bepaalde wissel op
Hamburg moet worden overgemaakt en dat resident
Aissma of iemand anders aan
die van
Glückstadt moet schrijven dat,
indien
iemand
daar
geld beschikbaar zou hebben, deze dat aan de soldaten moet
verstrekken. Dit geld wordt dan zodra het beter weer is,
terugbetaald.
HHM zijn met enkele kooplieden in
Amsterdam overeen gekomen een wissel van 100.000 gld. op Hamburg over
te
maken, te weten elke veertien dagen 25.000 gld., waarvan de eerste
termijn al is overgemaakt en nu daar klaar ligt. Het contract
stipuleert
dat
het geld niet zal worden uitbetaald, tenzij aan
commissaris
Hogenhoeck. Deze is echter door het vriesweer
en de
slechte wind nog steeds hier in de Republiek, waardoor het contract
nog
steeds niet ten uitvoer is gebracht. Resident
Aissma zou echter schriftelijk aan die in
Glückstadt kunnen verzekeren dat de wissel in Hamburg
beschikbaar
is en dat men zodra het weer het toelaat, met een grote som geld
naar Glückstadt komt. Hij moet de
gouverneur of de
commissarissen van de
koning van
Denemarken in
Glückstadt niet vragen geld aan de soldaten te
verstrekken,
aangezien zij de levensmiddelen commissaris
Hogenhoeck in contant geld in rekening zouden
brengen en de terugbetaling daarvan eisen. Bovendien is in
Glückstadt bij winterweer niets te koop, zoals de
commissaris
heeft
laten weten, en
het verstrekken van geld aan de soldaten heeft dus weinig zin,
aangezien zij uit het magazijn te eten krijgen.
II Dumeni is van mening dat de soldaten zo snel mogelijk verzekerd moeten worden van de
uitbetaling van hun achterstallig geld, niet zoals
Hogenhoeck het voorstelt, maar op de manier
waarop
HHM dit normaal doen. De soldaten zouden hierdoor bemoedigd
worden,
omdat dit hun enige hoop is zich enigszins te herstellen.
Commissaris Hogenhoeck heeft met goedkeuring van de gouverneur en de commissarissen
van de koning van Denemarken de afrekening met
de
soldaten opgesteld volgens de monstering die hij bij zijn aankomst
gedaan heeft. Elf kapiteins hebben daarop zonder enige tegenspraak
hun
geld ontvangen, waaronder de compagnie van de gouverneur zelf en
een
compagnie dragonders. De commissaris heeft echter geweigerd een
dergelijke afrekening op te stellen voor de derde compagnie
vuurroeren,
die de gouverneur in zijn afwezigheid had opgericht. De Fransen,
die
eerst ontevreden waren over de afrekening en anderen zoveel mogelijk ophitsten, hebben het geld van hun afrekening gekregen, evenals het geld voor een compagnie Schotten dat enkele dagen geleden te Amsterdam bij de bank is ontvangen. Er moeten nu nog zes compagnieën
uitbetaald
worden: het geld daarvoor is gereed bij de bank en zij kunnen dus hun
geld verkrijgen als zij dat willen. De afrekening die daarvoor door de kapiteins werd
opgesteld is vervolledigd, zoals
Hogenhouck de compagniën gelaten had en alsof er niet een
mens
door de pest was omgekomen. De komende afrekening zal in principe
geen
grote problemen opleveren, aangezien er blijkbaar niet zoveel
veranderd
is. Als de levensmiddelen voor een redelijke prijs aangerekend
worden,
zullen de soldaten hiermee tevredengesteld worden. Zij zullen
bovendien van hemden, broeken en schoenen voorzien kunnen worden.
III Dumeni vraagt het door commissaris
Hartman
geleende geld terug te betalen. De levensmiddelen uit het
magazijn van de koning die de
soldaten verbruikt hebben, moeten eveneens vergoed worden, of toch
minstens opnieuw aangevuld worden.
Commissaris Hartman zou het geld dat hij van de gouverneur heeft geleend wel
terugbetaald hebben, indien hij de 20.000 rijksdaalder die resident
Aissma heeft ontvangen had gekregen. Ondanks het
feit dat HHM opgedragen hadden dat deze 20.000 rijksdaalder alleen gebruikt zouden worden om het garnizoen van Glückstadt te
betalen
en dat Aissma het bedrag volledig aan Hartman zou geven, heeft deze maar 17.000
rijksdaalder ontvangen, zodat hij de ontbrekende 3.000 rijksdaalder niet aan de gouverneur heeft kunnen teruggeven. Dat geld heeft
Aissma aan de commissarissen van de
koning
van Denemarken gegeven, om allerlei onkosten, gemaakt
voor
het ontzet van
Krempe, te voldoen. Naar wat
Hartman zegt, heeft Aissma
beloofd dat deze 3.000 rijksdaalder in contanten zouden worden
terugbetaald of dat de gouverneur ten minste door de koning
van
Denemarken schadeloosgesteld zou worden.
De levensmiddelen uit het magazijn die de soldaten verbruikt hebben en die nu verrekend zijn bij de liquidatie, bedragen 5.356 rijksdaalder. Het geld dat commissaris Hogenhouck was toegekend, was daarvoor ruimschoots voldoende en hij kon
daarmee ook enige tijd verder. Ondanks de herhaalde aanmaningen van
de
commissarissen van de koning van Denemarken
heeft
hij echter geweigerd dat geld terug te geven, maar hij heeft hun
verklaard dat ze, aangezien de levensmiddelen gebruikt waren
waarvoor
ze door de koning naar Glückstadt aangevoerd waren (te weten om de
soldaten te onderhouden), geen reden tot klagen hadden. Het
volstond
dan ook het verbruik te berekenen.
De RvS voegt eraan toe dat Aissma erop aangesproken moet worden om de 3.000 rijksdaalder
terug te betalen.
IV Volgens Dumeni is het hard nodig dat een ingenieur en enige personen die
verstand hebben van dijkwerk, naar Glückstadt worden gestuurd. De herstellingswerken van vorige
zomer
zijn namelijk door het water weggespoeld. Er is geen dijkaarde binnen
de
stad aanwezig en deze moet van ver aangevoerd worden, zodat op tijd
met
die werken begonnen moet worden.
Voor het vertrek van Hogenhoeck is een dijk langs de
Elbe in de buurt van de stad doorgebroken, waarop door het water
grote schade aangericht is.
Deze
schade moet met de harde wind uit het zuidwesten, die recht op de
stad
waait, ongetwijfeld groter geworden zijn, zodat alleen met grote
moeite
en onkosten hieraan iets zal kunnen gedaan worden. Dit wordt nog
verergerd door het feit dat in de stad geen rijs- noch
constructiehout
voorhanden is en dat ook de dijkaarde van buiten de stad aangevoerd
moet worden. Om daar iets aan te doen moet men uit
Noorwegen een grote hoeveelheid balken en
constructiehout laten komen en de werken vroeg genoeg ter hand
nemen.
De RvS meent dat de
resident van de koning van Denemarken hierover aangesproken moet worden. Deze kan dan de koning
vragen het benodigde hout uit Noorwegen te laten overkomen,
zoals
door Hogenhoeck voorgesteld is. De RvS is verder
van
mening dat een op het gebied van dijkwerken en
fortificaties bekwaam persoon daarheen gestuurd moet worden.
V Dumeni vraagt eveneens een monstering te doen van
de artilleristen, de pioniers en de voerlieden, zodat de
ongeschikten afgedankt kunnen worden en vervangen door nieuwen uit de Republiek.
De
bekwaamsten onder hen zijn namelijk weggetrokken omdat zij nooit een
stuiver hebben ontvangen. De nieuwen kunnen dan samen met de
anderen
van het garnizoen betaald worden.
Toen commissaris Hogenhoeck de eerste keer in Glückstadt aankwam, drongen de officieren van de gezamenlijke
trein van de koning van
Denemarken
even hard aan op hun uitbetaling. Hij had echter opdracht het tegendeel te doen en heeft dus niets gegeven. De meeste officieren zijn omgekomen of weggegaan. Afgelopen zomer verscheen de vijand voor de stad en
er
waren aanwijzingen dat de stad aangevallen zou worden, waarop
Hogenhoeck het dienstig vond een lening aan te
gaan
om vijf artillerie-officieren,
twintig
konstabels en 31 matrozen te onderhouden. Bij zijn terugkomst in de stad in de herfst van 1628 heeft de commissaris gemerkt dat de gouverneur en de commissarissen van de koning van Denemarken grote inkomsten hadden uit oorlogsbuit en inbeslagnames te
water. Daarom heeft hij de eerder genoemde officieren,
konstabels en matrozen niet meer willen betalen en ze naar de officieren van de Deense koning verwezen.
De RvS is van mening dat als Hogenhoeck weer naar Glückstadt wordt gestuurd, hem opgedragen moet worden alle mogelijke moeite te doen om deze officieren door de commissarissen van de koning van Denemarken te laten betalen. Mochten zij in gebreke blijven, dan mag Hogenhoeck de betaling voortzetten zoals hij eerder heeft gedaan.
VI Dumeni verzoekt HHM de hoge officieren, die met zeer weinig zijn,
te betalen in evenredigheid met wat de soldaten krijgen.
Er is maar één kolonel - Dumeni zelf. De
graaf van Tourn, luitenant-kolonel van de
gouverneur, is pas twee maanden geleden aangesteld en de majoor
heeft
nog maar drie weken dienst gedaan. Dumeni en de
ondermajoor hebben daarentegen vanaf het begin dienst gedaan. Hij
meent
te
weten dat HHM op de hoogte zijn van hetgeen zij gedurende de zeven
maanden dat de vijand voor de stad lag, hebben ondernomen. De
kapiteins zouden hun plicht niet zo goed vervuld hebben zonder het
gezag en het gedrag van de hoge officieren. Volgens brieven van de
koning zou Dumeni als kolonel 41
rijksdaalder per week betaald worden, maar
daaraan
heeft Hogenhoeck niet willen
voldoen,
naar eigen zeggen omdat hij daartoe geen order van HHM had.
Het aantal hoge officieren is inderdaad maar zo groot. Zij hebben nooit geld ontvangen van Hogenhoeck naar hun rang. Zij werden alleen betaald als kapiteins en
voor hun respectievelijke compagnieën omdat HHM de commissaris uitdrukkelijk hadden opgedragen te zorgen voor de betaling van de kapiteins en
de
soldaten en de meest noodzakelijke fortificaties te onderhouden.
De RvS is van mening dat het altijd in de bedoeling van HHM heeft gelegen de officieren boven de rang van kapitein niet door Hogenhoeck te laten betalen en dat men daarbij moet blijven.
De inhoud van de brief van Morgan mag geloofd worden, maar het sturen van levensmiddelen van Glückstadt naar Hamburg en het verkopen aldaar wordt door de gouverneur ontkend. Het zou mooi geweest zijn als het er zo aan toeging dat het om in beslag genomen levensmiddelen ging en dat
in
plaats daarvan levensmiddelen waaraan het garnizoen gebrek had
teruggebracht werden.
Naar de mening van commissaris Hogenhoeck kan het garnizoen van Glückstadt voldoening gegeven worden,
indien van de afrekening van tien weken, waarvan in het tweede punt
sprake is, de eerste vier weken uitbetaald worden, gerekend voor
het
aantal soldaten dat er bij zijn vertrek aanwezig was. Dit zou op
ongeveer 3.000 rijksdaalder neerkomen.
De commissaris zal bij zijn aankomst in Glückstadt een aanzienlijke hoeveelheid geld nodig hebben. Volgens het contract waarvan in het eerste punt sprake is, zouden de 100.000 gld. nu getrokken moeten zijn, indien er evenveel geld beschikbaar is om de wissels te kunnen uitbetalen. Er wordt voorgesteld om de commissaris voldoende contant geld mee te geven of minstens de resterende wisselbrieven ter waarde van 75.000 rijksdaalder om eveneens ontvangen te worden.
De RvS is van mening dat het nuttig zou zijn dat HHM iemand uit hun midden afvaardigen om met de resident van de koning van Denemarken in 's-
Gravenhage te spreken over hetgeen hiervoor ter sprake gebracht
is, vooral over de talrijke klachten over het wangedrag ten
opzichte
van de schepen en de inwoners van de Republiek door die van
Glückstadt. Het is immers iets dat niet geduld kan worden en
dat
dringende maatregelen eist. Gebeurt dit niet, dan zullen HHM het
regelen. Tot slot is het praktisch dat resident
Aissma en de commissarissen
Hogenhoeck en Hartman, nu ze
in
's-Gravenhage zijn, verantwoording afleggen van hun
administratie.
HHM leggen de bovengenoemde punten voor aan Z.Exc. en de RvS om de nodige maatregelen te nemen tot behoud van Glückstadt. De RvS wordt verder aanbevolen de commissarissen Hogenhoeck en Hartman te gelasten hun declaraties in
te brengen om deze na te kijken. Tot slot schrijven HHM aan de
gouverneur en de koninklijke commissarissen in Glückstadt dat zo
snel
mogelijk geld opgestuurd zal worden en dat een deel van dat geld al klaarligt in Hamburg.