8
Gecommitteerde raad ter Admiraliteit te Amsterdam
Engelbert op den Oort
compareert ter vergadering. Hij verzoekt HHM ten eerste te
besluiten op de casuspositie, ten tweede om de betaling te regelen
van
het
volk
dat in 1629 heeft gediend op het oorlogsschip dat op de
Generaliteit
is gerepartieerd. Het schip zal in het jaar 1630 pas weer uitvaren
als in de betaling is voorzien. Ten derde verzoekt Op ten Oort
commandant
Nieuhoff te Lünen te
schrijven de
aangestelde licentmeester noch de controleur aldaar bij de
uitoefening
van hun functies te belemmeren. Ten vierde vraagt hij om het op 14
april 1624 uitgevaardigde en op 10 april 1630 vernieuwde plakkaat
betreffende de gewelddadigheden van schippers op de waterwegen
van
Texel en
Het Vlie tegenover de
commiezen ter recherche aan te vullen met de clausule dat de
schippers
gehouden zijn na visitatie van hun schepen een akte door de
commiezen
ter recherche op te laten maken en deze samen met hun paspoorten na
voltooiing van hun reis te tonen ten kantore van de konvooien en
licenten en op de losplaats. Wanneer de schippers na de visitatie
enkele nieuwe goederen innemen, zijn ze gehouden een sein te geven
om
opnieuw gevisiteerd te worden en een nieuwe akte daarvan te laten
opmaken. Doen ze dit niet dan volgen de in het plakkaat genoemde
straffen. Die van de konvooien
worden gelast om aan schippers die hun loscedels komen halen
zonder de
genoemde akte waaruit blijkt dat zij bij de uitreis op de uiterste
wachten gevisiteerd zijn te overleggen, deze loscedels net zolang
te
weigeren totdat de fiscalen of de commiezen-generaal daarvan op de
hoogte zijn gesteld. Hierna zullen deze tegen de schippers
procederen
en de vastgestelde straffen op hun en hun schepen verhalen.
HHM besluiten op het eerste punt om zo spoedig mogelijk de toedracht vast te stellen en deze af te handelen, het tweede punt in overweging te houden en ten derde commandant Nieuhoff te schrijven de licentmeester of controleur op geen enkele wijze te belemmeren bij de uitoefening van hun functie, zolang de vijand het te
Hamm opgerichte kantoor heeft, waarvoor als retorsie het kantoor
te
Lünen is opgericht. Indien Nieuhoff zijn
acties
niet achterwege laat, zal HHM in het belang van het land tegen hem
optreden. Ten vierde wordt met de aanvulling van het plakkaat
ingestemd.
1
06/05/1630, 8
1
Opgenomen in: Groot
placaet-boeck I, kol.2344.