06 - 05 - 1630
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
Rantwijck rapporteert aan HHM dat ambassadeur
Vane
niet bereid is de memorie waarover eerder is gesproken, bij HHM in
te
dienen.
HHM besluiten daarom van deze zijde ook geen schriftelijke verklaring te zullen afgegeven. De vroegere gedeputeerden van HHM zullen afscheid gaan nemen van Vane en zij zullen hem het antwoord van HHM op zijn propositie van 26 feb. overhandigen. Ook zullen zij hun eerdere verklaring ten overstaan van Vane herhalen en daaraan toevoegen dat de
koning van Groot-Brittannië binnen drie weken of een maand moet laten weten of na het
verstrijken van de tijd, de procesvoering in de zaak
Amboina
[Ambon] moet worden
voortgezet.
2
Ter vergadering zijn nogmaals de hoge door de
Zweedse koning ingestelde tollen op inkomende en uitgaande goederen
van
Danzig
[Gdansk] aan de orde gekomen. Naar
aanleiding van
de
besprekingen gisteren met ambassadeur
Camerarius
besluiten HHM op dit punt een formeel besogne in te stellen.
3
Ontvangen is een brief van het stadsbestuur van
Hamburg d.d. Hamburg 17 april, met klachten over de tol die de
koning van Denemarken heft over
hun schepen en
goederen die de
Elbe op- en afvaren.
4
Naar aanleiding van wat
Vosbergen naar voren heeft gebracht besluiten HHM een gratis paspoort
te verlenen aan
La Moulie,
gouverneur van
het fort
Papenmuts, om met zijn vrouw en gezin
naar
het Land van
Luik te gaan en vandaar weer terug te
keren.
5
HHM verlenen een paspoort aan
Jorriaen van Middachten, een Gelderse edelman die enkele jaren in
Brabant heeft gediend als page, om vandaar te
mogen
terugkeren naar deze landen. Hij mag
verblijven bij zijn moeder te
Kampen of elders,
met
tenietdoening van strafvervolging voor vergrijpen jegens deze staat
toen hij in Brabant woonde en hij als page diende. Voorwaarde is
dat
hij
zich rustig houdt net zoals andere
ingezetenen van deze landen.
6
De gedeputeerden van HHM
Essen en
Van der Dusse zijn
enkele dagen
geleden teruggekeerd. Zij rapporteren het antwoord van de
Staten van Friesland
op hun
propositie en hun herhaalde aandringen om betaling van de oude
schulden aan de
Admiraliteit
over de jaren
1622
tot
en met
1627, de aanzuivering van de consenten te water, alsmede de
betaling van
de 500.000 pond in plaats van legerlasten waarom voor het jaar 1628
is
verzocht. De Staten van Friesland zullen hun quote in de 25.000
pond
aan oude schulden betalen. Zij verbinden daaraan de
voorwaarde dat de secrete en andere zaken in kwestie op alle
punten worden uitgevoerd. Verder willen ze dat de verschillende
provincies hun quoten erkennen en dat de quote van Friesland
opnieuw wordt vastgesteld op het door de Unie van Utrecht in 1579
beraamde niveau. Daarnaast dient de Staten van Friesland een
perfecte staat
van de genoemde schulden te worden geleverd met daarin uitgedrukt
de omvang en de aard van de schulden en moet de Staten van
Friesland worden vrijgelaten om met de
crediteurs die op de provincies worden aangewezen,
betalingsovereenkomsten te sluiten.
De gedeputeerden worden door HHM voor hun werk bedankt. HHM verklaren met leedwezen het antwoord van de Staten van Friesland te hebben vernomen. Naar aanleiding hiervan zal Z.Exc. door
Rutenburch worden verzocht om uit de andere zes provincies enkele
gedeputeerden op te roepen om vast te stellen hoe het landsbelang
op
dit punt kan worden gediend. Ondertussen zal aan de Staten van
Friesland een met redenen omklede brief geschreven worden om hen
alsnog
met de propositie te laten instemmen. De gedeputeerden van
Holland worden gemaand hun
principalen
te raadplegen die
het grootste belang hebben in de
Admiraliteit. De gedeputeerden van Holland verklaren
problemen die
onvermijdelijk over de zaak te lande zullen ontstaan, te willen
voorkomen. Hun
principalen zullen zich
genoodzaakt zien
hun
consenten te water te verdelen ter betaling van die te lande.
Hiervoor is herhaaldelijk gewaarschuwd.
7
De gedeputeerden van HHM rapporteren zich conform hun last en instructie van HHM tevreden te hebben gesteld met de gedeputeerden van de provincie
Groningen in afwezigheid van de
Staten
van
deze provincie. Ze hebben aldaar op hun propositie het navolgende,
door
Henricius ondertekende,
gunstige
antwoord d.d. 2 april 1630 1
ontvangen.
Op de propositie van de gecommitteerden
Hendrick van Essen en
Ewoult van der
Duessen, voorzien van geloofsbrieven
d.d. 1, 5 en 6 maart van HHM, Z.Exc. en de RvS, verklaren
de
gedeputeerden van Groningen - de generale petities en de
resoluties van
de Staten van Groningen in aanmerking genomen - het
volgende.
Ad 1 betreffende de betaling van de quoten van deze provincie in twee maal 155.293 gld. ter voldoening van hetgeen nodig is voor de restanten van de twaalfduizend man die verleden jaar zijn gelicht, in mindering op de 3.449.564 gld. waarom is verzocht: ondanks de voorschotten van deze provincie aan de nieuwe lichtingen, legerlasten en anders - deze provinciequoten kunnen worden opgenomen in dit consent - zullen de provinciequoten in de verzochte som tegen decharges zo spoedig mogelijk contant betaald worden, in het vaste vertrouwen dat verdere voorschotten aan andere posten gedaan door deze provincie, als betaling worden geaccepteerd.
Ad 2 aangaande de verzochte quoten in de renten van geleend geld vervallen in het jaar 1629 achten de Staten van Groningen zich niet gehouden, tenzij duidelijk wordt gemaakt om wat voor reden en ten laste van welke provincie het geld tijdelijk is geleend, zowel voor als na het jaar 1618.
Ad 3 nopende het voorschot aan de twee nieuw geformeerde compagnieën te Emden conform de opgestuurde staat, besluiten de Staten van Groningen voorlopig en tot herroeping de gages voor te schieten, op voorwaarde dat de commies in alle species consenten van voorschotten aanneemt en deze de Staten van Groningen valideert, alsof het de commies of de ontvanger-generaal
Doublet in baar geld was uitgeteld.
De gedeputeerden van Groningen verzoeken de gecommitteerden dit antwoord zo gunstig mogelijk te presenteren aan HHM en bedanken hen voor hun inspanningen.
HHM bedanken hun
gedeputeerden.
8
Gecommitteerde raad ter Admiraliteit te Amsterdam
Engelbert op den Oort
compareert ter vergadering. Hij verzoekt HHM ten eerste te
besluiten op de casuspositie, ten tweede om de betaling te regelen
van
het
volk
dat in 1629 heeft gediend op het oorlogsschip dat op de
Generaliteit
is gerepartieerd. Het schip zal in het jaar 1630 pas weer uitvaren
als in de betaling is voorzien. Ten derde verzoekt Op ten Oort
commandant
Nieuhoff te Lünen te
schrijven de
aangestelde licentmeester noch de controleur aldaar bij de
uitoefening
van hun functies te belemmeren. Ten vierde vraagt hij om het op 14
april 1624 uitgevaardigde en op 10 april 1630 vernieuwde plakkaat
betreffende de gewelddadigheden van schippers op de waterwegen
van
Texel en
Het Vlie tegenover de
commiezen ter recherche aan te vullen met de clausule dat de
schippers
gehouden zijn na visitatie van hun schepen een akte door de
commiezen
ter recherche op te laten maken en deze samen met hun paspoorten na
voltooiing van hun reis te tonen ten kantore van de konvooien en
licenten en op de losplaats. Wanneer de schippers na de visitatie
enkele nieuwe goederen innemen, zijn ze gehouden een sein te geven
om
opnieuw gevisiteerd te worden en een nieuwe akte daarvan te laten
opmaken. Doen ze dit niet dan volgen de in het plakkaat genoemde
straffen. Die van de konvooien
worden gelast om aan schippers die hun loscedels komen halen
zonder de
genoemde akte waaruit blijkt dat zij bij de uitreis op de uiterste
wachten gevisiteerd zijn te overleggen, deze loscedels net zolang
te
weigeren totdat de fiscalen of de commiezen-generaal daarvan op de
hoogte zijn gesteld. Hierna zullen deze tegen de schippers
procederen
en de vastgestelde straffen op hun en hun schepen verhalen.
HHM besluiten op het eerste punt om zo spoedig mogelijk de toedracht vast te stellen en deze af te handelen, het tweede punt in overweging te houden en ten derde commandant Nieuhoff te schrijven de licentmeester of controleur op geen enkele wijze te belemmeren bij de uitoefening van hun functie, zolang de vijand het te
Hamm opgerichte kantoor heeft, waarvoor als retorsie het kantoor
te
Lünen is opgericht. Indien Nieuhoff zijn
acties
niet achterwege laat, zal HHM in het belang van het land tegen hem
optreden. Ten vierde wordt met de aanvulling van het plakkaat
ingestemd.
2