Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 7

23/11/1918

Zaterdag 23 november 1918 werd een buitengewone ministerraad gehouden uitsluitend om mijn sociale plannen, in vier nota’s uitgewerkt, te bespreken. Ze werden alle aangenomen. Sommigen vonden wel dat ’t wat ver ging, maar men begreep dat ’t moest! Ik zou nu overleg plegen met de groepen der rechterzijde, daarna zou ik alles verwerken voor een rede door Ruijs te houden bij de algemeene begrootingsdebatten.

Zaterdag 23 november kreeg ik bericht dat ik maandagochtend weer door de koningin verwacht werd op ’t gewone uur: kwart voor tien. Zondag werd ik door ’t Kabinet der Koningin opgebeld; H.M. had gelast mij mee te deelen dat zij gelijk met mij Van IJsselstein zou ontvangen. Waar zou dat voor zijn?

            Ik was op tijd present. Maar Van IJsselstein was er niet. De koningin liet me vragen of ik even wilde wachten tot hij er ook was. Om tien uur was hij er nog niet en de koningin liet me verzoeken bij haar te komen. We begrepen er beiden niets van waarom Van IJsselstein zonder eenige kennisgeving afwezig was. Juist zou de koningin beginnen, toen hij aangekondigd werd. Hij was bij ’t instappen van de tram gevallen en had zijn lorgnet gebroken (later zei hij me: ook zijn nieuwe pantalon gescheurd). Dus moest hij eerst weer naar huis en dus kwam hij te laat. De koningin was erg vriendelijk en informeerde zeer of hij zich niet bezeerd had.

Toen kwam het. De koningin wilde ons raadplegen over een door haar uitgedacht plan. Zij wilde een groote commissie in het leven roepen, in de geest van het Koninklijk  Nationaal Steuncomité dat door haar initiatief kort na het uitbreken van den oorlog was gesticht – dat zich zou wijden aan het ‘herstel van volkskracht’. Ze wilde een oproep doen tot alle vereenigingen om mee te werken om kinderen, jongelieden, moeders en aanstaande moeders te steunen, de besmettelijke ziekten te bestrijden, speciaal tuberculose, enz. enz.; met andere woorden de slechte gevolgen van de duurte en de schaarschte aan levensmiddelen, kleeding, enz. te bestrijden. Het comité zou niet zelf veel direct moeten doen, maar leiding moeten geven en aansporen om de plaatselijke vereenigingen finantieel te steunen.

Het was een grootsch plan, maar wat vaag. We praatten er eenige tijd over. Zij wilde wel als voorzitster optreden, wij zouden haar als eereleden ter zijde staan. Ze had er al studie van gemaakt, had allerlei statistieken en grafische voorstellingen voor haar liggen, die ze ons liet zien. Het einde was dat wij de zaak gezamenlijk zouden overwegen en haar dan een voorstel doen, in een schriftelijke nota. Na een uurtje vertrokken wij weer. 

uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920)