Inleiding

 
English | Nederlands

De dagboeken

Met welk doel geschreven?

Dagboeken zijn, in al hun subjectiviteit, als historische bron betrouwbaarder te achten dan memoires of autobiografieën. Maar ook dagboeken hebben meestal, impliciet of expliciet, een doel dat de tekst beïnvloedt en om kritische aandacht van de lezer vraagt. Als motief voor het bijhouden van zijn dagboek voerde Aalberse zelf in de loop van de tijd uiteenlopende redenen aan, die echter dit gemeen hebben dat ze alleen op hemzelf betrekking hebben. Het dagboek was niet bestemd voor zijn kinderen of voor het nageslacht in bredere zin. Uit het feit dat de dagboeken in het archief zijn gebleven en niet vernietigd, mogen we echter wel afleiden dat Aalberse kennisname van de dagboeken door het nageslacht niet per se wilde uitsluiten.

In het ‘Woord vooraf’ op het dagboek uit 1891 stond het doel van het schrijven hem helder voor ogen: het vastleggen van gebeurtenissen, indrukken, en stemmingen, bedoeld om later ‘in de geest’ de emoties uit voorbije jaren nog eens te kunnen doorleven. Ruim een jaar later noteerde hij dat het documenteren van dagelijkse gebeurtenissen niet de juiste weg was, wanneer hij later zou willen weten hoe hij tot bepaalde opvattingen was gekomen. Een neerslag van ‘het zoeken en denken’ had daartoe meer zin. In deze jaren bood het dagboek hem vooral een uitlaatklep voor de gevoelens van onbeantwoorde verliefdheid. Later merkte hij op dat hij ‘juist de kleine, typische bijzonderheden’ het meest de moeite waard achtte om in een dagboek bewaard te worden.

In de jaren na 1900, vooral tijdens zijn ministerschap en bij belangrijke gebeurtenissen en politieke crises, gingen bij het dagboekschrijven geleidelijk ook praktische motieven een rol spelen: het bijhouden van de gang van zaken op onderdelen die hij wezenlijk oordeelde en het noteren van de achtergronden daarvan met de gedachte ‘dat kan allicht later te pas komen’. Toen hij 1934, na een jaar zwijgen, de pen weer opnam, was dat in een gespannen politieke situatie, waarvan hij het verloop wilde vastleggen; een verhaal opgeschreven vanuit de onzekerheid van het moment, zonder te weten hoe de zaak zou aflopen.

Het voorgaande leidt tot de vraag of Aalberse zijn dagboeken nog vaak raadpleegde of nalas. Die vraag is in zoverre moeilijk te beantwoorden, dat we daarvoor vooral op het dagboek zelf zijn aangewezen. Het antwoord op zijn beurt is echter weer van belang om te achterhalen of de aantekeningen een rol speelden bij de wijze waarop de dagboekschrijver vorm gaf aan zijn verleden en aan zijn interpretatie van het heden. Er zijn tekenen dat hij aanvankelijk het geschrevene nu en dan teruglas. Naderhand lijkt dat zeldzaam te zijn geworden. Toen hem in 1937 werd gevraagd om oude herinneringen aan de overleden Alphons Ariëns, herlas hij de oude cahiers naar eigen zeggen voor het eerst vanaf het begin. Vanaf dat moment keerde hij nog enkele malen naar zijn jeugd terug; hij noteerde dat althans bij twee sterfgevallen, van zijn oudste broer en van een jeugdvriend.

Het lijkt het erop, dat het dagboekschrijven voor Aalberse deels een praktisch doel had en onder penibele omstandigheden een uitlaatklep kon vormen, maar dat het meestal diende om op het moment zelf te komen tot reflectie, om inzicht te krijgen in en zich rekenschap te geven van zijn eigen houding en optreden.