Bouwmeester, Theodora Antonia Louisa Cornelia (1850-1939)

 
English | Nederlands

BOUWMEESTER, Theodora Antonia Louisa Cornelia, vooral bekend als Theo Mann-Bouwmeester (geb. Zutphen 19-4-1850 – gest. Amsterdam 18-4-1939), toneelspeelster. Dochter van Louis Frederik Johannes Rosenveldt (1798-1867), toneelspeler, en Louisa Francina Maria Bouwmeester (1818-1865), toneelspeelster. Theo Bouwmeester trouwde (1) op 31-7-1867 in Rotterdam met Maurits Frenkel (1841-1873), musicus; (2) in 1889 in Londen (voor de Nederlandse wet bekrachtigd op 9-4-1891) met Diederik Hendrik Brondgeest (1865-1926), toneelspeler; (3) op 1-6-1899 in Amsterdam met Johann Gottfried Hendrik Mann (1858-1904), pianist, componist en dirigent. Uit huwelijk (1) werden 4 zoons geboren, van wie 2 jong overleden; huwelijk (2), dat op 2-9-1898 in Amsterdam werd ontbonden, en huwelijk (3) bleven kinderloos.

Theodora (Doortje) Bouwmeester was een buitenechtelijk kind van Louisa Bouwmeester en Louis Rosenveldt, net als haar twee broers, Louis (1842-1925) en Frederik (Frits; 1848-1906), en haar zus Louisa (1846-1922). Doortjes vader was een bekend acteur, haar moeder een ‘capabele actrice’ (Koster, 78). Beiden waren werkzaam bij ambulante gezelschappen. Rosenveldt was officieel getrouwd met Susanna Wilhelmina Lambotte (1803-1891) en zo ook vader van de toneelspelers Willem (1824-1871) en Jacoba (1825-1901). Hij is nooit van Lambotte gescheiden, waarschijnlijk omdat zij dat als rooms-katholiek weigerde (Koster, 60). Niettemin leefden Rosenveldt en Bouwmeester, met hun vier kinderen, altijd als gezin.

Doortjes ouders, grootouders Bouwmeester, broers en zus woonden al enige jaren in Zutphen toen ze daar ter wereld kwam. Rosenveldt was er ‘directeur der schouwburgen in Gelderland en Overijssel’. Na haar geboorte begon voor haar ouders echter weer een ambulant bestaan, terwijl de grootouders op de kinderen pasten, eerst in Zutphen, vanaf maart 1851 in Groningen. In 1856 kreeg haar vader een engagement bij Anton Peters in Rotterdam en het hele gezin, inclusief zijn wettige kinderen, verhuisde daarheen: ze gingen allemaal bij Peters spelen. Doortje debuteerde er op 30 maart 1857 als Klara, een kinderrolletje in Gabrielle, met Suze Sablairolles in de titelrol. Anderhalf jaar later begonnen er weer ambulante jaren – Deventer, Middelburg (1862), Groningen en Antwerpen (1864).

In het voorjaar van 1865 verhuisde de hele familie naar Amsterdam, waar kort na aankomst Doortjes moeder overleed. Haar vader was uitgeblust en haar broer Louis nam de leiding van het gezin over. Bij zijn gezelschap – Bouwmeester, Bamberg & De Boer – kreeg Doortje in september 1866 haar allereerste engagement. Met het gezelschap Louis Bouwmeester & Co., voornamelijk bestaande uit leden van de familie Rosenveldt en Bouwmeester, verhuisde ze in 1867 mee naar Rotterdam. Daar overleed datzelfde jaar haar vader en trouwde Doortje Bouwmeester met de tien jaar oudere Maurits Frenkel, orkestmeester van het gezelschap. Drie kinderen werden er geboren: Jacques Louis Maurits (2 jan.-13 mei 1868), Louis Jacques (1869-1900) en Theodorus Maurits (Theo; 1871-1956).

Toneelcarrière

In 1872 verhuisde het gezin Frenkel-Bouwmeester naar Amsterdam. Frenkel was toen al ziek en in mei 1873 overleed hij aan tyfus. In augustus werd Doortjes vierde kind geboren, Maurits: hij overleed enkele weken later. Terwijl haar inwonende schoonouders op haar kinderen pasten, speelde Bouwmeester door. Het was haar enige bron van inkomsten. De daaropvolgende jaren speelde ze in de Salon des Variétés, onder directie van Boas, Judels en (Louis) Bouwmeester. Eén seizoen speelde ze bij het operettegezelschap van Gustave Prot, al had ze geen echte zangstem. En omdat ze door toneelcritici gekapitteld werd over haar (platte) uitspraak, nam ze spraaklessen, die al snel vrucht afwierpen.

In 1880 nam George de Groot de Salon over en onder zijn directie beleefde Theo Bouwmeester haar definitieve doorbraak. Geïnspireerd door de acteerstijl van Sarah Bernhardt, die ze in de Stadsschouwburg zag spelen, maakte ze van haar titelrol Froufrou – een beroemde rol van Bernhardt – haar eerste succes. Twee jaar later stapte ze over naar het Grand Théâtre van Abraham van Lier. Daar zette ze haar succesvolle carrière voort in rollen als Margaretha Gauthier in La dame aux camélias en de titelrol van Fédora. Met beide vertolkingen oogstte ze veel lof, van publiek en critici. Ze ging zich Theo noemen, naar verluidt op suggestie van Van Lier. Ondertussen zaten Bouwmeesters zoons op een Belgisch internaat en begon zij lessen en adviezen aan amateurtoneelspelers te geven.

Theo Bouwmeesters optredens werden in De Amsterdammer lyrisch besproken door Lodewijk van Deyssel, pseudoniem van Karel Alberdingk Thijm. Met hem had ze in 1883 een kortstondige verhouding – zij was 33, hij 18 en volgens zijn biograaf een ‘blaaskaak’ (Prick, 422). Hij gedroeg zich echter zo onmogelijk dat ze de relatie beëindigde met de woorden: ‘Ik betreur het zeer ja zeer ooit kennis met je gemaakt te hebben’ (gecit. Prick, 436). Eindelijk, in 1885, werd haar droom werkelijkheid: ze kreeg een engagement als eerste actrice bij de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel (KVNT), dat de Amsterdamse Stadsschouwburg bespeelde. Ze volgde er Maria Kleine-Gartman op. Kort daarna ontving ze van koning Willem III de Grote Gouden Medaille voor Kunsten en Wetenschappen voor haar spel in het ‘tendensdrama’ Deborah.

In 1889 trouwde Theo Bouwmeester in Londen met Diederik Hendrik (Henri) Brondgeest. Dat gebeurde in het geheim want, aldus haar zeer vage verklaring, zijn ‘carrière belette hem te huwen met een vrouw, die een bedrijf, ambt of functie van welke aard ook uitoefende’ (Mijn leven, 149). Brondgeest wilde cavalerie-officier worden (Koster, 254), maar werd toneelspeler. Hun huwelijk, in 1891 in Nederland bevestigd, strandde al in 1895. In 1898 volgde de echtscheiding – volgens Theo omdat ze zijn verkwistingen niet langer kon verdragen. Anderhalf jaar later trouwde ze met de musicus Gottfried Mann, eveneens gescheiden. Tijdens hun eerste huwelijksjaren maakten ze buitenlandse vakantiereizen en bezochten ze concerten. Na verloop van tijd werd Mann echter geestesziek en hij overleed ten slotte in 1904 in een inrichting in Rosmalen.

Bij haar veertigjarig jubileum (1911) kreeg Theo Mann-Bouwmeester de naar haar vernoemde ring aangeboden, die ze in 1934 overdroeg aan Else Mauhs. In januari 1920 vond haar laatste optreden bij de KNVT plaats, in de rol die al jarenlang de hare was: Badeloch in Vondels Gijsbrecht van Amstel. De sfeer rond haar vertrek bij de KNVT was buitengewoon onaangenaam: de Raad van Beheer weigerde haar een pensioen omdat ze had meegedaan aan een acteursstaking. De kwestie werd in de kranten breed uitgemeten: iedereen sprak er schande van, Bouwmeester was diep beledigd en de Raad star in zijn hardnekkigheid. Waarschijnlijk hierom kreeg ze geen afscheidstournee. Die organiseerde haar zoon Theo Frenkel in 1926, nadat eindelijk de stad Amsterdam haar een pensioen had toegekend. Gespeeld werd Het kind van de liefde, met Theo Bouwmeester in de rol van Liane Orland. Bij de opvoering in Den Haag kreeg ze door minister M.A.M. Waszink, die haar eerder een staatspensioen geweigerd had, het Officierskruis in de Orde van Oranje-Nassau opgespeld.

Bouwmeesters tachtigste verjaardag werd in 1930 groots gevierd in het Amsterdamse Carlton-hotel. Ze overleed de dag voor haar 89ste verjaardag en werd drie dagen later gecremeerd op Driehuis-Westerveld in Velsen.

Waardering

Theo Mann-Bouwmeester, zoals ze in de annalen is bijgezet, was de grootste actrice van haar tijd. Ze trok volle zalen, ook als de critici eens niet onverdeeld positief waren. Deze positie bereikte ze door hard te werken, naar kritiek te luisteren en open te staan voor moderniseringen in het toneel. Bovenal was ze echter een gedreven en volbloed actrice. Haar ouders waren de stamouders van een omvangrijk geslacht van toneelspelers en Theo behoorde tot de eerste generatie ‘toneel’-afstammelingen, haar kinderen en kleinkinderen tot de tweede en derde. Ze stond dan ook vaak met familieleden op het toneel. Bovendien heeft ze zich ingezet voor haar beroepsgroep. Ze hielp amateurtoneelspelers en was medeverantwoordelijk voor de totstandkoming van een pensioenregeling bij de Stadsschouwburg, al heeft ze daar zelf, schandelijk genoeg, de vruchten niet van mogen plukken.

Naslagwerken

BWN; Coffeng.

Archivalia

  • Theater Instituut Nederland, Amsterdam: collectie Mann-Bouwmeester. Grammofoonplaat met de toespraak van de aartsengel Rafaël uit Vondels Gijsbregt van Amstel (jaar van opname onbekend, herpersing door Sonopresse, Rotterdam).
  • Zeeuws Archief, Middelburg: BS Middelburg, inv. nr. MDB-G-1841, akte nr. 55 [geb. Maurits Frenkel].
  • Gemeentearchief Rotterdam: BS, Huwelijken 1867, d041, akte nr. 651 [Bouwmeester en Frenkel]. BS, Geboorten 1868, a004, akte nr. 10 [J.L.M. Frenkel]; 1869, c189, akte nr. 2326 [L.J. Frenkel]; 1871, d060, akte nr. 2597 [T.M. Frenkel]. BS, Overlijden 1867, c171, akte nr. 2288 [Rosenveldt]; 1868, b181, akte nr. 1476 [J.L.M. Frenkel].
  • Stadsarchief Amsterdam: BS, Geboorten 1873, dl. 5, 159v [Maurits Frenkel jr.]. BS, Huwelijken 1891, dl. 7, 35v [Bouwmeester en Brondgeest, met aant. over scheiding]; 1899, dl. 18, 24r [Bouwmeester en Mann]. BS, Overlijden 1873, dl. 3, 59r [Maurits Frenkel sr.]; dl. 5, 148v [Maurits Frenkel jr.]; 1904, dl. 2, 120v [Mann]. Bevolkingsregister, dl. 49, bl. 113, 118 [Rembrandtplein 12 en 14]. Gezinskaarten Bouwmeester, Brondgeest, Mann.

Publicaties

  • Mémoires van mevr. Théo Bouwmeester, door haar zelf verteld, naverteld door M.J. Brusse (Amsterdam z.j. [1899]).
  • Mijn jeugd- en tooneelherinneringen, Anna E. Zuikerberg ed. (Amsterdam 1916).
  • Mijn leven 1850-1930, met medew. van A.M. de Jong (Amsterdam z.j.) [onvolledige en onnauwkeurige autobiografie].

Rollen

Theo Bouwmeester heeft ontelbaar veel rollen gespeeld, waaronder (behalve de bovengenoemde) de titelrollen in Adrienne Lecouvreur (van Scribe en Legouvé); Antigone (Sophocles); Flora Tosca (Sardou); Francillon (Dumas fils); Maria Stuart (Schiller); Rose Bernd (Hauptmann). Andere belangrijke rollen: Catherine Hübscher in Madame Sans-Gêne (Sardou); Fanfan in De twee straatjongens (Decourcelle; travestierol); Greetje in Faust (Goethe); Hanne Schäl in Voerman Henschel (Hauptmann); Jokaste in Koning Oedipus (Sophocles); Lionette in De prinses van Bagdad (Dumas fils); Lady Macbeth in Macbeth (Shakespeare); Magda in Haar thuis (Sudermann); Rose Mamaï in L’Arlésienne (Daudet); Vrouw Rott in Geloof en geboortegrond (Schönherr); Suzanne d’Ange in De demi-monde (Dumas fils).

Literatuur

  • M.B. Mendes da Costa, Tooneelherinneringen, deel 1 (Amsterdam 1900).
  • Folkert Kramer, Theo Mann-Bouwmeester (Amsterdam 1926).
  • Hans de Leeuwe, ‘Der Erzengel Rafael in Vondels Gijsbreght van Aemstel’, Maske und Kothurn 10 (1964) 385-395 [met analyse van de onder Archivalia genoemde opname].
  • Simon Koster, De Bouwmeesters. Kroniek van een theaterfamilie (Assen 1973) 238-278 [met toneelstambomen van families Rosenveldt en Bouwmeester, p. 386-388].
  • Harry G.M. Prick, In de zekerheid van eigen heerlijkheid. Het leven van Lodewijk van Deyssel tot 1890 (Amsterdam 1997) 383-384, 409-410, 418-437, 493.

Illustratie

Theo Mann Bouwmeester als Margaretha Gauthier, door onbekende fotograaf, ongedateerd (Collectie Theater in Nederland).

Auteur: Anna de Haas

 

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 781

laatst gewijzigd: 10/04/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.