Lange, Cornelia Catharina de (1871-1950)

 
English | Nederlands

LANGE, Cornelia Catharina de (geb. Alkmaar 24-6-1871 – gest. Amsterdam 28-1-1950), hoogleraar kindergeneeskunde. Dochter van Adrianus Petrus de Lange (1843-1897), advocaat, en Catharina Jacoba Luchtmans (1843-1919). Cornelia de Lange bleef ongehuwd en leefde jarenlang samen met Johanna ter Meulen (1876-1937), woningopzichteres.

Cornelia de Lange, geboren in een Alkmaarse familie van notabelen – haar vader was er advocaat, een oom burgemeester – wilde na de HBS medicijnen studeren. Vader De Lange vond echter dat ze een degelijke damesopvoeding moest krijgen en stuurde haar voor een jaar naar Zürich, in de hoop dat zij daar haar voorgenomen studieplannen zou laten varen. Tevergeefs. Terug in Nederland studeerde ze een blauwe maandag scheikunde – een compromis – en vanaf 1892 alsnog geneeskunde. Samen met Johanna van Maarseveen richtte ze in hetzelfde jaar Dicendo Discentes Docemus (DDD) op, een damesstudentengezelschap dat gezien kan worden als een voorloper van de meisjesstudentenverenigingen die in Nederland rond 1898 ontstonden. In 1897 was ze de vijfde Nederlandse vrouw die na Aletta Jacobs in de medicijnen promoveerde. Haar proefschrift (Vergelijkende aschanalyses) bij de gynaecoloog Hector Treub betreft de kunstmatige voeding van zuigelingen. Na haar promotie vestigde Cornelia de Lange zich als huisarts te Amsterdam, en dat betekende in die tijd voor een vrouw: arts voor vrouwen en kinderen. Ze doceerde daarnaast aan de opleiding voor kinderjuffrouwen van de vrouwenvereniging Tesselschade, een initiatief van de ‘freule’, Jeltje de Bosch Kemper, die ook gastvrouw was van de maandelijkse bijeenkomsten van DDD. In 1898 hield ze een lezing op de Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid. Tot haar vriendinnenkring behoorden enkele Amsterdamse Joffers – Lizzy Ansingh zou later haar academisch portret schilderen –, en de woningopzichteres Johanna ter Meulen, die haar levenspartner werd en met wie ze later in het huis van De Bosch Kemper samenwoonde.

Kindergeneeskunde

Om zich te specialiseren tot kinderarts, keerde Cornelia de Lange na haar studie terug naar Zürich. Omdat zij niet welkom bleek in het ‘Kinderspital’ deed zij uiteindelijk haar belangrijkste ervaringen op in de vooruitstrevende en succesvolle zuigelingenafdeling van de verpleegstersopleiding aldaar. Terug in Amsterdam richtte zij zich op de behandeling van kinderen, met bijzondere aandacht voor zuigelingen. In 1907 kreeg zij de leiding over de zuigelingenzaal van het Emma Kinderziekenhuis die ze zelf had helpen opzetten. Pediatrie betekende in die jaren vooral het terugdringen van de kindersterfte. Vanaf het begin ijverde De Lange als secretaris van de Nederlandsche Bond ter Bescherming van Zuigelingen voor de oprichting van consultatiebureaus en schreef ze voor een breder publiek bestemde boeken en brochures over kinderverzorging.

Het wetenschappelijk werk van Cornelia de Lange ging aanvankelijk over voedingsstoornissen, bloedafwijkingen en kindertuberculose en later over de pathologie van het centrale zenuwstelsel bij jonge kinderen en pasgeborenen. In 1927 werd zij als eerste vrouw in Nederland benoemd tot gewoon hoogleraar in de kindergeneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hier beschreef ze in 1933 een erfelijk en aangeboren complex van misvormingen dat motorische en verstandelijke handicaps veroorzaakt. Kort na elkaar zag ze twee zuigelingen met deze symptomen. Nadat ze in 1941 in een lezing voor neurologen een derde geval had beschreven, werd dit Amsterdam dwarf syndrome’ in binnen- en buitenland bekend. Ze had haar leerstoel inmiddels opgegeven om zich aan het werk in het Emma Kinderziekenhuis te wijden. In de oorlog was ze er geneesheer-directeur. Ze was redacteur van het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG) en bestuurslid van de Nederlandsche Vereeniging voor Kindergeneeskunde.

Cornelia de Lange was in de eerste plaats clinica. Zij legde steeds de nadruk op nauwkeurige klinische waarneming en stelde veel vertrouwen in de vis medicatrix naturae (: zelfherstellend vermogen van de natuur), zoals de titel van een van haar artikelen luidde. Bestond er enige twijfel omtrent de te volgen therapie, dan luidde steevast haar advies: ‘Afwachten maar’, of: ‘Zie, het gaat al een stuk beter, het kind heeft vandaag weer wat gespeeld!’ Daarbij had ze oog voor de psychosociale omgeving van het zieke kind in een tijd dat veel medische beroepsgenoten nog in de ban waren van een actieve, strikt ‘rationele’, op de ‘zuivere natuurwetenschap’ gebaseerde aanpak van de geneeskunde. Anekdotisch zijn opmerkingen – met een zekere minachting voor ‘ijdele moeders’ – dat zij eerst de rokken of de hoed van de moeder moest hebben gezien, wilde zij een juiste anamnese kunnen vaststellen.

Na haar pensionering behield De Lange haar kamer in het ziekenhuis. Bij haar vijftigjarig jubileum als arts in 1947 verscheen een feestnummer van het NTvG en werd ze ridder in de Orde van Oranje-Nassau. In haar informele ‘Zaterdagmiddagclubjes’ bleef ze met collega’s en oud-leerlingen, meest vrouwen, ervaringen uitwisselen en de ‘klinische blik’ oefenen, afgewisseld met meer literaire conversatie. Drie maanden voor haar dood op 78-jarige leeftijd verscheen haar laatste wetenschappelijke artikel.

Reputatie

‘De Nederlandse kinderneurologie wordt als vakgebied herkenbaar met het werk van Cornelia de Lange’, zei haar collega Jan Rotteveel bij de aanvaarding van zijn leerstoel in Nijmegen in 2002. Internationaal leeft ze voort in de naam van het syndroom dat ze in 1933 voor het eerst beschreef en waarvan de Duitse kinderarts Winfried Brachmann in 1916 al enige symptomen had genoteerd: het syndroom van Brachmann-de Lange of van Cornelia de Lange (‘CdLS’). In 1981 werd in Amerika de Cornelia de Lange Syndrome Foundation opgericht om voorlichting aan ouders en behandelaars van patiëntjes te geven. In Nederland reikt de Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie sinds 1990 tweejaarlijks een naar haar genoemde erepenning uit aan een bijzonder verdienstelijke onderzoeker, die daarbij tevens de Cornelia de Lange Lezing houdt.

Cornelia de Lange heeft nooit expliciet een lans gebroken voor vrouwenrechten. Misschien vertrouwde zij, ook wat de vrouwenkwestie betreft, wel op de ‘vis medicatrix naturae’. Mogelijk kreeg zij juist door deze houding de erkenning die andere vrouwen in de medische wereld werd onthouden, al is de voortijdige beëindiging van haar hoogleraarschap – vlak na het overlijden van haar levenspartner – door tijdgenoten wel geweten aan de onvriendelijke bejegening die zij ontving van haar collega hoogleraren die haar bijvoorbeeld met ‘juffrouw’ bleven aanspreken, in plaats van ‘professor’. Impliciet is haar houding echter zeker als feministisch te bestempelen. Ze hielp vrouwen metterdaad, waar zij kon. Voor vrouwelijke studenten had zij bijzondere belangstelling, en niet voor niets bestond het 'Zaterdagmiddagclubje' voor het merendeel uit vrouwen. Sommigen hebben, zonder dit te weten, op haar kosten gestudeerd. Toen zij in 1927 hoogleraar werd, organiseerden de Amsterdamse vrouwelijke artsen een feestavond waar een revue werd opgevoerd onder de titel ‘Mannen Taboe’. Tijdens de repetities ontstond het plan voor een vereniging die vijf jaar later werd opgericht als de Vereniging van Nederlandse Vrouwelijke Artsen (VNVA), die nog steeds actief is. Als arts was ze ‘in de eerste plaats clinica’ en pas in tweede instantie wetenschappelijk onderzoeker. Ze geloofde meer dan veel collega’s in de genezende kracht van het lichaam zelf. In haar houding tegenover zowel haar vak als haar vrouwelijke beroepsgenoten was ze, in de woorden van een collega,‘een baanbreekster zonder te breken’.

Naslagwerken

Atria; BWN; Nederland’s Patriciaat.

Archivalia

Atria, Amsterdam: archief Vereniging van Nederlandse Vrouwelijke Artsen (VNVA).

Publicaties

  • Vergelijkende aschanalyses (proefschrift, Amsterdam 1897).
  • Het werk, dat ons wacht (inaugurele rede, Amsterdam 1927).
  • Sur un type nouveau de dégénération (typus Amstelodamensis), Archives de Médecine des Enfants 36 (1933) 713-719.
  • ‘Johanna Elisabeth ter Meulen’, Jaarboek Amstelodamum 57 (1965) 145-166.
  • Overige publicaties in: J.C. Schippers en A. Middelhoven red., Titels van wetenschappelijke geschriften van prof. dr. Cornelia C. de Lange (Amsterdam 1946).

Literatuur

  • A. Middelhoven, ‘Un petit lutteur, syndrome de de Lange’, Annales Paediatrici 166 (1946) 283-288.
  • A. van Westrienen, [necrologie in:] Maandschrift voor Kindergeneeskunde 17 (1949/1950) 333-336.
  • G.J. Huët, [necrologie in:] Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 94 (1950) nr. 1, 362-364.
  • A. Middelhoven, [necrologie in:] Acta Paediatrica 39 (1950) 177-178.
  • M. van Hall, ‘Over de tijd van Lizzy Ansingh en Cornelia de Lange’, Ons Amsterdam 9 (1957) 308-312.
  • E. Pereira-d’Oliveira, Vrouwen feministen die van genezen wisten (Amsterdam 1973).
  • J. M. Opitz, The Brachmann-de Lange syndrome, American Journal of Medical Genetics 22 (1985) 89-102.
  • Annemarie de Knecht-van Eekelen, Cornelia Catharina de Lange (1871-1950) (Nijmegen 1990).
  • Mineke Bosch, Het geslacht van de wetenschap. Vrouwen en hoger onderwijs in Nederland, 1878-1948 (Amsterdam 1994).
  • Klazien Kruisheer, De dokter, dat ben ik! 65 jaar Vereniging van Nederlandse Vrouwelijke Artsen (Zutphen 1998).
  • J.J. Rotteveel, Keerzijde. Een reflectie op de kinderneurologie (inaugurele rede, Nijmegen 2002).

Illustratie

Portret, door Lizzy Ansingh, 1957 
(Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties).

Auteur: Mineke Bosch

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 822

laatst gewijzigd: 11/10/2016

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.