Polak, Anna Sophie (1874-1943)

 
English | Nederlands

POLAK, Anna Sophie (geb. Rotterdam 27-4-1874 – gest. Auschwitz-Birkenau, Polen 26-2-1943), feministe en sociaal hervormster. Dochter van Herman Joseph Polak (1844-1908), leraar oude talen, later hoogleraar, en Louisa Helena Stibbe (1848-1936). Anna Polak bleef ongehuwd.

Anna Polak groeide op als enig kind in een intellectueel liberaal-joods gezin in Rotterdam. Op haar zestiende behaalde ze het diploma van de vijfjarige HBS voor meisjes. Van haar vader, conrector van het Erasmiaansch Gymnasium, kreeg ze daarna Latijnse en Griekse les. In 1893 deed ze als extranea eindexamen gymnasium-A. Toch volgde er geen academische studie. Het enige vak dat haar aantrok, was oude talen, maar dat bood een jonge vrouw alleen uitzicht op een baan als lerares, en daar voelde ze niets voor.

Vrouwenwerk in Nederland

Na haar verhuizing naar Groningen, waar haar vader in 1894 hoogleraar Griekse taal- en letterkunde werd, stortte Anna Polak zich op zelfstudie en sociaal en politiek werk. Ze werd beëdigd vertaalster Italiaans en deed Toynbeewerk (bedoeld om via volksopvoeding de verschillen tussen arm en rijk te verkleinen) onder fabrieksmeisjes. Mogelijk leerde ze zo Cato Pekelharing-Doyer kennen, een van de initiatiefneemsters van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, die ze vanaf 1896 assisteerde. Polak noemde de tentoonstelling haar ‘leerschool op het gebied der vrouwenbeweging’. De tentoonstelling, die in 1898 plaatsvond, inspireerde haar tot het schrijven van Vrouwenwerk in Nederland (1902). Ze wijdde een hoofdstuk aan de opzienbarende rede die Catharine van Tussenbroek er had gehouden over het ‘tekort aan levensenergie’ bij meisjes als gevolg van het ontbreken van serieuze inspanning en een levensdoel, omdat zij geacht werden in afwachting te zijn van een (goed) huwelijk.

Dat arbeid ‘een der rijkste bronnen van levensvreugde voor iedere volwassen valide persoon, zo man als vrouw’ kon zijn, werd een blijvend thema in het werk van Polak. Op bepaalde voorwaarden vond ze arbeid, waartoe ze nadrukkelijk ook het werk van de huisvrouw rekende, zelfs noodzakelijk voor levensgeluk. Ze bestreed de gangbare opvatting dat een vrouw voor dat levensgeluk afhankelijk was van een man. Naast arbeid was liefde voor een ander mens nodig, maar die geliefde was ‘voor de normale vrouw niet volstrekt een man [...]. Zij kan haar liefde geven aan een moeder, een zuster, een vriendin, een aangenomen kind ... mits het slechts een menselijk wezen zij, wiens hart háár hart tegemoet klopt’ (Polak 1914, 214). De tentoonstelling van 1898 was niet alleen inspirerend, maar ook een financieel succes. Met het batig saldo werd in 1901 de Nationale Vereeniging voor Vrouwenarbeid (NVvVA) opgericht, met als uitvoerend orgaan het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid (NBV). Doel van dit bureau was ‘verkenning, verruiming en verbetering van het arbeidsterrein der Nederlandse vrouw’. Anna Polak werd in 1904 penningmeester van de NVvVA. Daarnaast werd ze eerst lid en in 1907-1908 bestuurslid van de Groningse afdeling van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht.

Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid

In juni 1908 overleed de vader van Anna Polak. Kort erna – in september – werd ze benoemd tot directrice van het NBV in Den Haag, als opvolgster van Marie Jungius. Ze verhuisde met haar moeder naar Den Haag; in 1917 betrokken ze een verdieping boven het NBV-kantoor aan de Van Speijkstraat (nr. 30). Met adjunct-directrice Marie Heinen zou Polak 28 jaar lang intensief en vruchtbaar samenwerken. In 1912 namen zij het initiatief tot oprichting van de Nederlandsche Vereniging van Huisvrouwen (NVvH): deze ‘vakarbeidsters’ hadden namelijk dringend een vakorganisatie nodig, aldus de circulaire die zij rondstuurden. Zelf waren Polak en Heinen jarenlang de enige betaalde medewerkers van het NBV; met de hulp van vele vrijwilligsters moesten ze onderzoek doen naar vrouwenarbeid, jaarlijks honderden verzoeken om informatie beantwoorden en reageren op politieke ontwikkelingen. Polak introduceerde in haar onderzoek het voor die tijd revolutionaire begrip van economische onafhankelijkheid van vrouwen. Met het oog hierop ontwikkelde ze op het NBV de beroepskeuzevoorlichting voor meisjes. Ze produceerde tientallen brochures – met titels als Het vakonderwijs in de industriescholen voor meisjes en daaraan verwante inrichtingen (1911) en De rechte persoon op de rechte plaats (1921) en kranten- en tijdschriftartikelen, onder meer in De Economist. Haar verkiezing in 1920 tot voorzitster van de Trades and Professions Committee van de Internationale Vrouwenraad was een erkenning van haar grote deskundigheid. Voor haar benoeming vanwege de regering in de Hoge Raad van Arbeid in 1922 gold hetzelfde. In 1926 werd ze vanwege haar grote verdiensten voor de vrouwenbeweging benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.

In de crisisjaren vocht Anna Polak tegen de steeds verdergaande uitsluiting van vrouwen van de arbeidsmarkt. Ze noemde het Koninklijk Besluit om rijksambtenaressen bij hun huwelijk te ontslaan (1924) ‘de grootste slag, die de vrouwenbeweging hier te lande ooit ontving’ (Maandbulletin NBV, 15-1-1924, 2). Gezien haar landelijke en internationale statuur kwam deze ferme uitspraak hard aan. Het Nederlandse uitsluitingsbeleid werd niettemin voortgezet en het NBV werd steeds meer in de verdediging gedrongen. Waarschijnlijk ligt in deze verandering van het politieke en sociale klimaat ook de verklaring dat Anna Polak zich in deze tijd anders ging uitlaten over vrouwen op de arbeidsmarkt. Had zij voordien altijd bestreden dat er sprake zou zijn van specifieke vrouwen- of mannenarbeid, nu schreef ze wel over 'vrouwenberoepen', vermoedelijk in een poging om toch in ieder geval de arbeidsplaatsen waar vrouwen goed waren vertegenwoordigd voor hen te behouden.

De internationale carrière van Anna Polak bereikte een hoogtepunt toen ze in 1932 lid werd van het Comité d'Experts pour le Travail féminin van het Internationaal Arbeidsbureau te Genève (ILO). Ze was toen evenwel lichamelijk en geestelijk bijna aan het eind van haar krachten. In februari 1936 vroeg het bestuur van de NVvVA haar met ziekteverlof te gaan. Zelf vond ze dat niet nodig. Mogelijk vertoonde ze toen de eerste tekenen van dementie. In september 1936 werd ze eervol ontslagen. Omstreeks die tijd legde ze ook haar andere landelijke en internationale functies neer. De NVvVA had nauwelijks een pensioen voor haar geregeld en moest in de vrouwenbeweging bedelen om de zogeheten ‘ereschuld’ aan Polak af te lossen in de vorm van een uitkering.

Laatste jaren

Over de laatste jaren van Anna Polak is weinig bekend. Kort na haar ontslag werd ze onder curatele gesteld. Ze beantwoordde haar post niet meer zelf. Sinds 1917 had ze bijna onafgebroken boven het NBV gewoond. Ze verhuisde nog tweemaal en werd in 1941 opgenomen in de psychiatrische inrichting Oud-Rosenburg in Den Haag. Begin 1943 werd ze daar samen met de andere joodse patiënten weggehaald. Ze werd naar het doorgangskamp Westerbork afgevoerd en van daar naar het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau. Ze is er onmiddellijk na aankomst omgebracht.

Naslagwerken

Atria; BWN; BWSA; Joden in Nederland.

Publicaties

Behalve de hierboven genoemde publicaties:

  • Leekegedachten over volksbelangen (Haarlem 1904).
  • Rapport der Commissie van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht inzake grondwetswijziging (Den Haag 1906).
  • Leidraad voor de Amsterdamsche meisjes bij de keuze van een beroep (Den Haag 1913).
  • ‘De arbeid der vrouw’, in: C.M. Werker-Beaujon e.a. red., De vrouw, de vrouwenbeweging en het vrouwenvraagstuk. Encyclopaedisch handboek, dl. 1 (Amsterdam 1914) 204-225.
  • ‘Het standpunt der Staatscommissie over de Werkloosheid ten opzichte van den arbeid der vrouw’, Vragen des Tijds (1916) nr. 2, 85-109.
  • Vrouwen van beteekenis (Den Haag 1929).
  • [met L.G. Kortenhorst en E.C. van Dorp], Het voor en tegen van arbeidsvrijheid voor de gehuwde vrouw. Praeadviezen uitgebracht voor den Nationalen Vrouwenraad van Nederland op 8 April 1932 te Rotterdam (Leiden 1932).
  • ‘Geen nieuw, maar anti-feminisme’, in: E.J. Belinfante e.a., De triomf van het wanbegrip (Famke’s beweringen) (Haarlem 1933) 36-40.
  • ‘Vrouwen in crisistijd’, De Economist 82 (1933) 841-865.

Literatuur

  • F. Netscher, ‘Karakterschets: Anna Polak’, De Hollandsche Revue 19 (1914) 558-566.
  • Ineke Jonker, Huisvrouwenvakwerk. 75 jaar Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen (Baarn 1987) 19-24.
  • F. de Haan, Sekse op kantoor. Over vrouwelijkheid, mannelijkheid en macht, Nederland 1860-1940 (Hilversum 1992).
  • C. van Eijl, Het werkzame verschil. Vrouwen in de slag om arbeid, 1898-1940 (Hilversum 1994) 128-148.

Illustratie

Portretfoto, door onbekende fotograaf, ongedateerd (Collectie IAV – Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis).

Auteur: Francisca de Haan

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 825

laatst gewijzigd: 01/09/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.