© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Marloes Huiskamp, Moes, Wilhelmina Walburga, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Wilhelmina_Moes [07/07/2017]
MOES, Wilhelmina Walburga (geb. Amsterdam 16-11-1856 – gest. Laren 6-11-1918), schilderes en schrijfster. Dochter van August Leopold Moes (1813–1866), koopman in manufacturen, en Maria Mathilda Christina Gertrud Breitenstein (1826-1896). Wilhelmina Walburga Moes bleef ongehuwd.
Wilhelmina Walburga (Wally) Moes groeide op aan de Oudezijds Voorburgwal te Amsterdam. Drie van haar acht broers en zusters stierven als kind en haar vader stierf toen Wally negen jaar oud was. Haar moeder liet haar al jong tekenlessen volgen bij 'de heer [Johannes Hendrik?] Veldhuyzen' (Moes 1961, 34). Op haar vijftiende ging ze een jaar op kostschool in Duitsland. Daarna bracht Wally haar tijd door met logeerpartijen, teken- en taallessen, piano spelen en zingen bij Toonkunst, tot zij in 1876 op aandringen van haar moeder naar de Rijksacademie voor Beeldende Kunst in Amsterdam ging.
Op de Rijksacademie kwam Wally Moes in de 'damesklas', samen met Arina Hugenholtz, Alida Loder en Antoinette Zimmerman. Het onderwijs was in die tijd academisch-classicistisch, maar onder de studenten heerste een 'geest van oproer' (Moes 1961, 77). Wally ondertekende een protestbrief die vooral was gericht tegen het onderwijs van directeur Bastiaan de Poorter en J.A. Alberdingk Thijm. Toen dit geen verandering opleverde, verlieten zij en andere ondertekenaars in 1878 de academie.
Na verblijven in onder meer Montreux en Antwerpen, vertrok Wally Moes in 1879 naar Düsseldorf waar haar moeder een plaats voor had geregeld in het atelier van de landschapsschilder Richard Burnier. Het jaar daarop keerde ze terug naar de Rijksacademie waar August Allebé inmiddels directeur was geworden. Met hem had zij een goede band en zou zij altijd blijven corresponderen. In deze tijd begon de verkoop van haar werk, genrestukken en portretten, op gang te komen.
In de zomer van 1880 maakte Wally Moes kennis met Thérèrese Schwartze, die toen al een gewild portrettiste was. Zij nam Moes op sleeptouw en introduceerde haar in de hogere kringen. Deze introductie leverde Moes direct portretopdrachten op, maar zij voelde zich niet thuis in dit milieu. Op aanraden van Schwartze vertrok Moes in januari 1882 naar München, waar ze werkte onder de schilder Max Thedy. Ze had er een eigen atelier en een druk sociaal leven, maar meed het contact met andere kunstenaars. Haar werk van toen omschrijft ze als 'onecht atelierwerk' en 'niet veel meer dan academische studies' (Moes 1961, 143). In juni ging ze terug naar de Rijksacademie waar ze tot eind 1883 zou blijven werken. Pas in 1884 werd ze officieel als leerlinge uitgeschreven.
Samen met Schwartze betrok Moes in januari 1884 een appartement annex atelier in Parijs, waar ze werkten aan hun inzendingen voor de Salon. Ook bezochten zij andere kunstenaars, musea en tentoonstellingen, en namen deel aan het sociale leven. Van Moes werd slechts één schilderij toegelaten op de voorjaarssalon van dat jaar, dat tot haar verdriet ergens hoog aan de muur werd gehangen. In mei keerden de schilderessen terug naar Amsterdam. Moes ging bij haar moeder in de P.C. Hooftstraat wonen en richtte daar haar atelier in.
Laren
In de zomer van 1884 ging Wally Moes met de kunstenares en latere kunstcritica Etha Fles voor het eerst naar het kunstenaarsdorp Laren. Daar trof zij schilders als Anton Mauve en Max Liebermann, en zou zij een levenslange vriendschap sluiten met de schilder Jan Veth. Hoewel zij nauwelijks kon etsen, werd ze op zijn uitnodiging in 1885 lid van de Nederlandse Etsclub en publiceerde in de daaropvolgende jaren enkele etsen in de clubcatalogi. Het hoogtepunt van Moes' carrière viel omstreeks deze tijd. Voor haar atelierwerk kreeg ze lovende kritieken en Arti et Amicitiae kende haar de Willink van Collenprijs toe. Ook verkocht zij een schilderij aan Museum Boymans in Rotterdam.
In 1886 huurden Moes en Fles de villa naast Mauve, aan de Naarderstraatweg, maar het jaar daarop ging Moes weer in Amsterdam wonen, waarschijnlijk omdat zij er makkelijker aan portretopdrachten kon komen. Pas in 1898 vestigde ze zich definitief in Laren. Zij had er een zelfstandig atelier en woonde aanvankelijk in Hotel Hamdorff, het trefpunt voor kunstenaars.
In Laren liet Moes, net als andere daar aanwezige kunstenaars, zich inspireren door de Larense bevolking en hun woningen. Zij zag hierin echter niet alleen een schilderachtig onderwerp, maar was ook begaan met deze mensen die in zeer armoedige omstandigheden leefden. Moes kwam bij haar modellen thuis, woonde hun bruiloften en begrafenissen bij, en probeerde ook daadwerkelijk iets voor hen te doen. Zo organiseerde zij in 1885 met enkele vrienden een Kerstfeest voor zo'n driehonderd kinderen. Haar betrokkenheid bij de Larense gemeenschap resulteerde bijna een eeuw later in de instelling van een naar haar vernoemde vrijwilligersprijs van de gemeente.
Moes' Gooise voorstellingen, naar authentieke modellen, tonen veelal intieme tafereeltjes van moeder en kind, handwerkende en biddende meisjes, en spelende kinderen, geschilderd in een realistisch-romantische stijl. Hoewel kunstcritici de menselijke betrokkenheid in dit werk waardeerden, vonden zij het meestal te zoet, en de weergave van de achtergrond en het gebruik van kleur en licht zwak. Meer waardering hadden zij voor haar tekeningen waarin deze elementen minder telden.
Wally Moes exposeerde regelmatig op de tentoonstellingen van Levende Meesters her en der in Nederland. Sommig werk verkocht zij via de Amsterdamse kunsthandel Buffa & Zonen, daarin gesteund door Jan Veth die voor haar contacten met kunsthandelaren legde en financiële besprekingen voerde.
Eind jaren negentig werd Wally Moes getroffen door gewrichtsreuma. Bezoeken aan Duitse kuuroorden brachten geen verbetering. In 1905 bouwde een neef voor haar een woning bij haar atelier, omdat zij niet langer in staat was in Hamdorff te blijven wonen. In 1909 kreeg ze in Laren een aangepast huis, mogelijk gebouwd met geld dat Veth had ingezameld onder familie en vrienden.
Toen ze vanwege de reuma nauwelijks meer kon schilderen en tekenen, begon Wally Moes rond 1908 verhalen te schrijven, waarvoor zij eveneens putte uit haar Larense omgeving. Ook hierin schetste ze een realistisch-naturalistisch, maar geromantiseerd beeld van het leven in het Gooi. De schrijver Frans Coenen hielp haar de verhalen te publiceren. Ze verschenen eerst in tijdschriften zoals Elsevier's, en later in de bundels – bijvoorbeeld Larensche dorpsvertellingen (1911) – die tamelijk goed werden ontvangen. P. Doorenbosch (1980, 30) meent echter dat 'de vermenging van waardering voor haar werk en waardering voor haar persoonlijkheid [...], zeker in latere tijd, een rol [speelde] bij de beoordeling van haar werk'. Tussen 1914 en 1917 werkte Moes aan haar (onvoltooide) autobiografie, die echter pas in 1961 zou verschijnen.
Wally Moes stierf op 6 november 1918, in aanwezigheid van haar goede vriend, de kunstenaar Richard Roland Holst. Bij haar begrafenis op de Algemene Begraafplaats in Laren hield Jan Veth de grafrede.
Naslagwerken
Elck zijn Waerom; Petteys; Scheen; Thieme; Waller; Wurzbach.
Archivalia
Noord-Hollands Archief, Haarlem: toegang 90 (Rijksacademie Beeldende Kunsten, Amsterdam), inv. nr. 175 (Studenten in 1870-1893) fol. 20, nr. 99.
Voor meer archivalia, waaronder vele brieven, zie Doorenbosch 1980.
Werken
- Werk van Wally Moes bevindt zich in o.a. Museum Boijmans van Beuningen (Rotterdam), Singer Museum (Laren) en Centraal Museum (Utrecht).
- Zie ook de Collectie Beelddocumentatie van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD, Den Haag).
Publicaties
Behalve de hierboven genoemde:
- Gooische dorpsvertellingen (Amsterdam 1913).
- Nagelaten vertellingen (Amsterdam 1920).
- Heilig ongeduld: herinneringen uit mijn leven (Amsterdam 1961).
Literatuur
- Catalogi van tentoonstellingen van Levende Meesters, gehouden in diverse plaatsen in de jaren 1881-1907 (zie ook RKD, Tentoonstellingsdocumentatie Levende Meesters).
- E. Fles, 'Wally Moes', Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 41 (1911) nr. 1, 1-13.
- Recensies van Moes' bundels in: Onze Eeuw (1912) 420, 432, 435-437; De Gids 78 (1914) 184-186; 85 (1921) 182-183.
- E.C.A. Schröder ed., 'Uit de herinneringen van Wally Moes', Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 48 (1938) nr. 2, 166-174.
- J. Koenraads, Gooische schilders (Amsterdam 1969) 19, 31, 47-49.
- P. Doorenbosch, Wally Moes (1856-1918). Schilderes en schrijfster in Laren (het Gooi) (doctoraalscriptie Amsterdam, UvA, 1980) [op www.pauldoorenbosch.nl].
- J.P. Koenraads, Laren en zijn schilders. Kunstenaars rond Hamdorff (Laren 1985).
- P. Doorenbosch, 'Wally Moes en haar contacten met artistieke tijdgenoten', in: P.A. Tichelaar e.a. red., Opstellen over de Koninklijke Bibliotheek en andere studies (Hilversum 1986) 391-399.
- W. Loos en C. van Tuyll van Serooskerken red., 'Waarde Heer Allebé. Leven en werk van August Allebé (1838-1927) (Zwolle 1988).
- R. Bionda en C. Blotkamp red., De schilders van Tachtig: Nederlands schilderkunst 1880–1895 (Zwolle 1994) 11, 57, 95-97, 241-242.
- L. Heyting, De wereld in een dorp. Schilders, schrijvers en wereldverbeteraars in Laren en Blaricum 1880-1920 (Amsterdam 1994).
- C. Stolwijk, Uit de schilderswereld. Nederlandse kunstschilders in de tweede helft van de negentiende eeuw (Leiden 1998) 214, 293, 306, 344.
- C. Denninger–Schreuder, Schilders in Laren (Bussum 2003).
- Y. Marcus–de Groot, Kunsthistorische vrouwen van weleer: de eerste generatie in Nederland vóór 1921 (Hilversum 2003).
- C. Hollema, Thérèse Schwartze (1851-1918): haar klant was koning (Zutphen 2010).
- H. Klarenbeek, Penseelprinsessen & broodschilderessen, Vrouwen in de beeldende kunst 1808-1913 (Bussum 2012), passim.
- Portret door Thérèse Schwartze, doek, gedat. 1884 (Singer Museum, Laren).
- Wally Moes, Breiende meisjes, tekening, verblijfplaats onbekend (foto: Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag).
Auteur: Marloes Huiskamp
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 796
laatst gewijzigd: 07/07/2017
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.