26 - 01 - 1627
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
In opdracht van de RvS vraagt commies
Van der Haer informatie over het vermeende overtreden van de regels
betreffende de legerwagens
en trekpaarden.
HHM delen hem mee dat de RvS zich volledig kan laten inlichten door de
Gecommitteerde Raden van Holland
. Verder dient de commies aanstaande maandag toe te lichten hoe het ervoor staat met de afrekening van zowel de wagendiensten in 1626 als de commiezen in het leger.
2
Stavenisse meldt ter vergadering dat
Carleton de
servitiën van de vier Engelse regimenten niet
wenst te betalen,
onder het mom dat zij in dienst van de Republiek zijn en dus
verdienen dat de servitiën voor hen worden betaald. De RvS
vraagt hierover een besluit te nemen.
De vervolgens ontboden
Calandrini beroept zich eveneens op Carleton voor de terugbetaling van
zijn voorschot. HHM stemmen in met zijn verzoek hem te horen.
3
De ontvanger van de Admiraliteit van Rotterdam,
Van IJl, die afgelopen zaterdag is ontboden, meldt dat hem
diezelfde dag nog de resolutie om 40.000 gld. te lenen is
overhandigd. Hij twijfelt er niet aan binnen veertien dagen over
het
geld te kunnen beschikken. Tevens bericht hij over de situatie in
de
verschillende kantoren.
Hierover zullen de rekenmeesters
Olphert Berents en
Adriaen Pieterssen hem
nader horen. Zij zullen zijn verslag met hun afrekening
vergelijken en
hiervan rapport doen.
4
De RvS heeft een conceptplakkaat gestuurd over de maatregelen tegen de overtredingen van soldaten. De provincies hebben hiervan kopie genomen.
5
De gecommitteerden die in conferentie zijn met de
graaf van Oost-Friesland rapporteren dat zij niet kunnen onderhandelen over zijn
voorstel voor de bezetting van diens graafschap, tenzij de stenden
hierover kunnen worden gehoord. Gevreesd wordt dat de stenden
niemand
op het aanschrijven van HHM zullen sturen, omdat zij niet kunnen
vergaderen alvorens de graaf een landdag bijeenroept.
Enkele gecommitteerden zullen de graaf verzoeken een van zijn raden naar
Emden te sturen, opdat een landdag kan worden bijeengeroepen en de
stenden zo snel mogelijk hun gedeputeerden kunnen sturen.
6
Z.Exc. heeft naar voren laten brengen dat vanwege de aanhoudende harde vorst
maximaal tachtig wagens, tweehonderdvijftig trekpaarden en
tweehonderd matrozen nodig zijn. Daarnaast zouden twee of drie
gedeputeerden hem moeten vergezellen.
Het aannemen van wagens, paarden en matrozen wordt aan Z.Exc. overgelaten en de deputatie zal worden bepaald zodra duidelijk is welke kant de vijand optrekt. Dit is Z.Exc. door enkele leden van de vergadering meegedeeld. Hij heeft daarop geadviseerd de situatie nog enkele dagen aan te zien. Aldus is besloten.
7
Kapitein
Jacob Starck beklaagt zich over het feit dat
Friesland
hem heeft ontslagen en hij verzoekt hiertegen in
bescherming
te worden genomen.
De RvS zal over deze kwestie beslissen.
8
Bernhart Julsingh, raad van de stad Groningen, heeft zijn geloofsbrief van het
stadsbestuur van
Groningen d.d. 22 dec. 1626
afgegeven. Vervolgens heeft
hij eerst mondeling en later schriftelijk zijn
propositie1 ingediend.
Julsingh voert aan dat de Ommelanden, in het bijzonder na afloop van het Bestand, op de
landdagen diverse kwesties en klachten hebben ingebracht over
verordeningen van de magistraat, de wijze van
publiceren van plakkaten en ordonnanties van de Generaliteit of de
Staten
en hun uitvoering. Aan de orde zijn gekomen: de oprichting van een provinciale munt, de verandering in de revisie, de afschaffing van accijnzen en tollen van de stad en
het schrappen van enige punten in de lijst van gemene middelen. Deze
zaken zijn weliswaar aan de orde gesteld, maar met weinig vastberadenheid
vervolgd. Slechts wanneer de Ommelanden iets van plan
zijn
ten aanzien van de consenten ten behoeve van de
Generaliteit of iets anders tot dienst van de provincie, rakelen zij deze kwesties opnieuw op. De Ommelanden proberen op deze
wijze de stad, waarvan zij weten dat die slechts het beste met de
Generaliteit voorheeft, in een kwaad daglicht te stellen door eerst
te
verlangen dat deze openstaande kwesties worden afgehandeld.
De stad heeft telkens gesteld dat men zo niet te werk behoort te gaan. Deze ongehoorde praktijk van het oprakelen van oude kwesties en geschillen is schadelijk voor de gemene zaak. De Ommelanden is verzocht hun klachten puntsgewijs op schrift te stellen en deze aan burgemeesters en raad van de stad te overhandigen voor overleg met hun gecommitteerden. Dit is gebeurd, maar de gecommitteerden zijn van weerskanten niet meer overeengekomen dan dat de kwesties aan hun principalen voorgelegd dienden te worden, om later en met meer inzicht tot een oplossing te komen.
Dit was de stand van zaken toen ongeveer zeven weken geleden de
stadhouder en de gedeputeerden de Staten
hebben uitgenodigd om een gezamenlijk
besluit te nemen over ten eerste, de petitie van Z.Exc. en
de
RvS voor 1627; ten tweede, de verdediging van het platteland
tegen
een vijandelijke invasie; ten derde, de vernieuwing van de
wachten; ten vierde, de vernieuwing van de plakkaten tegen de
sauvegarden en contributies van de vijand; ten vijfde, de
correctie
van de lijsten van de gemene middelen, met name tegen ingeslopen
frauduleuze praktijken.
Op de laatste Landdag is toen de onderlinge onenigheid opnieuw voor de
dag gekomen, en wel op een zeer schadelijke wijze. De Ommelanden
hebben, ondanks ernstige aandringen van de stad dit niet te doen,
geweigerd te besluiten over de consenten als niet eerst een
verandering
in de uitschrijving van de verpondingen werd doorgevoerd. Tevens
heeft
men niets kunnen vaststellen inzake de wachten, de
verbodsbepalingen
tegen de sauvegarden en de gemene middelen.
Tijdens deze Landdag hebben beide leden van de Staten brieven gestuurd
aan HHM en Z.Exc. teneinde meer volk voor de verdediging van de
provincie te verkrijgen. Vervolgens is een deputatie naar de
Staten van Friesland
gestuurd om
het
voorstel van HHM en Z.Exc. over de voorbereidingen tot verdediging
tegen een vijandelijke invasie te bespreken. Tegelijkertijd hebben
de
gecommitteerden uit de Ommelanden zich heimelijk naar
's-
Gravenhage laten committeren, teneinde een
provinciale resolutie te verijdelen. Door deze handelwijze dreigen
vanwege
onbelangrijk meningsverschillen en beuzelarijen belangrijkere zaken
als de verdediging
van
het platteland veronachtzaamd te raken.
De stadhouder, onbekend met deze geheime commissie van de Ommelanden, heeft ondertussen aan de Staten van Friesland geschreven en uit hun antwoord blijkt dat men de afgevaardigden van de provincie daar verwacht om over het voorstel tot verdediging van beide provincies te overleggen. Kort voor het beoogde vertrek naar Friesland, heeft de deputatie van de Ommelanden konvooi van de stadhouder verzocht om via
Drenthe naar 's-Gravenhage te reizen teneinde daar de kwesties met de
stad voor te leggen. De stadhouder heeft vervolgens zonder succes
bij
de deputatie bepleit eerst nog eens, ter
bewaring van de eenheid, met de magistraat in overleg te
treden.
De stadhouder en de gedeputeerden van de stad hebben daarop besloten in allerijl de Staten van Stad en Lande bijeen te roepen, met als doel de beide leden tot overeenstemming te brengen of er tenminste voor te zorgen dat het algemeen bestuur inzake de consenten en defensie doorgang kan vinden.
De Ommelanden hebben echter te kennen gegeven op de aanschrijving niet te willen vergaderen. Door vijf of zes van hen is de stadhouder namens de Ommelanden tevens meegedeeld dat zij niet in bevoegd aantal kunnen verschijnen en dat hoe dan ook de resolutie over de deputatie naar 's-Gravenhage niet meer kan worden veranderd. Bovendien hebben zij geweigerd de voorstellen van de stadhouder en de gedeputeerden aan te horen.
Het stadsbestuur vindt het gezien de kwalijke gevolgen van deze handelwijze raadzaam dit alles aan HHM bekend te maken. Het verzoekt de deputatie van de Ommelanden terug te sturen naar de provincie met lastgeving te vernemen wat de stadhouder en de gedeputeerden hun op de Landdag hebben mee te delen. Verder zou de Ommelanden last moeten worden gegeven in overleg te treden over de consenten, de defensie en andere zaken in het algemeen belang. Tot slot zouden zij hun bezwaren tevens op zodanige wijze dienen te vervolgen dat het land hier geen schade van ondervindt. Indien de deputatie van de Ommelanden ertoe zou leiden dat afgevaardigden van HHM naar de provincie reizen om over deze zaken te overleggen, zal dit tevergeefs zijn. Het stadsbestuur wil pas tot schikking overgaan als de Ommelanden het bestuur van de provincie op ordentelijke wijze laten verlopen.
De heren van de stad hebben al geruime tijd en nog steeds diverse grieven van veel groter belang dan die welke de Ommelanden op voorbarige wijze naar buiten hebben gebracht. Om de vrede en eenheid in deze moeilijke tijden te bewaren, hebben zij er echter vanaf gezien HHM hiermee lastig te vallen. Als de deputatie van de Ommelanden in haar voornemen wordt gesterkt, zullen de gemoederen echter verder worden verhit vanwege de verschillende punten van de stad. De heren van de stad zullen die echter niet uitspelen en zo het landsbestuur veronachtzamen, aangezien zij het raadzamer vinden het land te beschermen tegen vijandelijke onderdrukking dan onderling in onenigheid uit te barsten. Zij voelen zich echter niet langer gehouden hun klachten op te sparen, maar verzoeken HHM formeel om hulp. Gezien de genoemde redenen en gelet op de nadelige gevolgen van het Ommelandse voorbeeld, dat in het vervolg gemakkelijk door andere provincies zou kunnen worden nagevolgd, zouden HHM met het verzoek en de conclusie van het stadsbestuur moeten instemmen. 2
De propositie
is in handen gesteld van degenen die op 23 jan. zijn aangewezen om de propositie van de
Ommelanden te onderzoeken. Zij dienen de stukken te vergelijken en
verslag uit te brengen.
9
Luntzman en
Brant, gezanten van de
stad
Hamburg, zijn ter vergadering verschenen. Zij hebben gisteren hun
credentiebrief overhandigd en dienen nu zowel mondeling als
schriftelijk hun
propositie3in. In de propositie wordt
achtereenvolgens verzocht de
handel op de
Elbe ongehinderd plaats te laten
vinden, de resolutie
van
HHM d.d. 9 september 1625 over de restitutie van het gestolen koper
na te komen, in de aan
de Hamburgse schipper
Caspar Smit
toegestane revisie nieuwe feiten op te nemen en, ten slotte, de
kapiteins
van de oorlogsschepen te gelasten de schippers van
Hamburg te
ontzien.
HHM antwoorden de propositie te zullen bestuderen. Zij zullen op grond van hun bevindingen een beslissing nemen die naar verwachting de gezanten tevreden zal stellen.