8
Bernhart Julsingh, raad van de stad Groningen, heeft zijn geloofsbrief van het
stadsbestuur van
Groningen d.d. 22 dec. 1626
afgegeven. Vervolgens heeft
hij eerst mondeling en later schriftelijk zijn
propositie1 ingediend.
Julsingh voert aan dat de Ommelanden, in het bijzonder na afloop van het Bestand, op de
landdagen diverse kwesties en klachten hebben ingebracht over
verordeningen van de magistraat, de wijze van
publiceren van plakkaten en ordonnanties van de Generaliteit of de
Staten
en hun uitvoering. Aan de orde zijn gekomen: de oprichting van een provinciale munt, de verandering in de revisie, de afschaffing van accijnzen en tollen van de stad en
het schrappen van enige punten in de lijst van gemene middelen. Deze
zaken zijn weliswaar aan de orde gesteld, maar met weinig vastberadenheid
vervolgd. Slechts wanneer de Ommelanden iets van plan
zijn
ten aanzien van de consenten ten behoeve van de
Generaliteit of iets anders tot dienst van de provincie, rakelen zij deze kwesties opnieuw op. De Ommelanden proberen op deze
wijze de stad, waarvan zij weten dat die slechts het beste met de
Generaliteit voorheeft, in een kwaad daglicht te stellen door eerst
te
verlangen dat deze openstaande kwesties worden afgehandeld.
De stad heeft telkens gesteld dat men zo niet te werk behoort te gaan. Deze ongehoorde praktijk van het oprakelen van oude kwesties en geschillen is schadelijk voor de gemene zaak. De Ommelanden is verzocht hun klachten puntsgewijs op schrift te stellen en deze aan burgemeesters en raad van de stad te overhandigen voor overleg met hun gecommitteerden. Dit is gebeurd, maar de gecommitteerden zijn van weerskanten niet meer overeengekomen dan dat de kwesties aan hun principalen voorgelegd dienden te worden, om later en met meer inzicht tot een oplossing te komen.
Dit was de stand van zaken toen ongeveer zeven weken geleden de
stadhouder en de gedeputeerden de Staten
hebben uitgenodigd om een gezamenlijk
besluit te nemen over ten eerste, de petitie van Z.Exc. en
de
RvS voor 1627; ten tweede, de verdediging van het platteland
tegen
een vijandelijke invasie; ten derde, de vernieuwing van de
wachten; ten vierde, de vernieuwing van de plakkaten tegen de
sauvegarden en contributies van de vijand; ten vijfde, de
correctie
van de lijsten van de gemene middelen, met name tegen ingeslopen
frauduleuze praktijken.
Op de laatste Landdag is toen de onderlinge onenigheid opnieuw voor de
dag gekomen, en wel op een zeer schadelijke wijze. De Ommelanden
hebben, ondanks ernstige aandringen van de stad dit niet te doen,
geweigerd te besluiten over de consenten als niet eerst een
verandering
in de uitschrijving van de verpondingen werd doorgevoerd. Tevens
heeft
men niets kunnen vaststellen inzake de wachten, de
verbodsbepalingen
tegen de sauvegarden en de gemene middelen.
Tijdens deze Landdag hebben beide leden van de Staten brieven gestuurd
aan HHM en Z.Exc. teneinde meer volk voor de verdediging van de
provincie te verkrijgen. Vervolgens is een deputatie naar de
Staten van Friesland
gestuurd om
het
voorstel van HHM en Z.Exc. over de voorbereidingen tot verdediging
tegen een vijandelijke invasie te bespreken. Tegelijkertijd hebben
de
gecommitteerden uit de Ommelanden zich heimelijk naar
's-
Gravenhage laten committeren, teneinde een
provinciale resolutie te verijdelen. Door deze handelwijze dreigen
vanwege
onbelangrijk meningsverschillen en beuzelarijen belangrijkere zaken
als de verdediging
van
het platteland veronachtzaamd te raken.
De stadhouder, onbekend met deze geheime commissie van de Ommelanden, heeft ondertussen aan de Staten van Friesland geschreven en uit hun antwoord blijkt dat men de afgevaardigden van de provincie daar verwacht om over het voorstel tot verdediging van beide provincies te overleggen. Kort voor het beoogde vertrek naar Friesland, heeft de deputatie van de Ommelanden konvooi van de stadhouder verzocht om via
Drenthe naar 's-Gravenhage te reizen teneinde daar de kwesties met de
stad voor te leggen. De stadhouder heeft vervolgens zonder succes
bij
de deputatie bepleit eerst nog eens, ter
bewaring van de eenheid, met de magistraat in overleg te
treden.
De stadhouder en de gedeputeerden van de stad hebben daarop besloten in allerijl de Staten van Stad en Lande bijeen te roepen, met als doel de beide leden tot overeenstemming te brengen of er tenminste voor te zorgen dat het algemeen bestuur inzake de consenten en defensie doorgang kan vinden.
De Ommelanden hebben echter te kennen gegeven op de aanschrijving niet te willen vergaderen. Door vijf of zes van hen is de stadhouder namens de Ommelanden tevens meegedeeld dat zij niet in bevoegd aantal kunnen verschijnen en dat hoe dan ook de resolutie over de deputatie naar 's-Gravenhage niet meer kan worden veranderd. Bovendien hebben zij geweigerd de voorstellen van de stadhouder en de gedeputeerden aan te horen.
Het stadsbestuur vindt het gezien de kwalijke gevolgen van deze handelwijze raadzaam dit alles aan HHM bekend te maken. Het verzoekt de deputatie van de Ommelanden terug te sturen naar de provincie met lastgeving te vernemen wat de stadhouder en de gedeputeerden hun op de Landdag hebben mee te delen. Verder zou de Ommelanden last moeten worden gegeven in overleg te treden over de consenten, de defensie en andere zaken in het algemeen belang. Tot slot zouden zij hun bezwaren tevens op zodanige wijze dienen te vervolgen dat het land hier geen schade van ondervindt. Indien de deputatie van de Ommelanden ertoe zou leiden dat afgevaardigden van HHM naar de provincie reizen om over deze zaken te overleggen, zal dit tevergeefs zijn. Het stadsbestuur wil pas tot schikking overgaan als de Ommelanden het bestuur van de provincie op ordentelijke wijze laten verlopen.
De heren van de stad hebben al geruime tijd en nog steeds diverse grieven van veel groter belang dan die welke de Ommelanden op voorbarige wijze naar buiten hebben gebracht. Om de vrede en eenheid in deze moeilijke tijden te bewaren, hebben zij er echter vanaf gezien HHM hiermee lastig te vallen. Als de deputatie van de Ommelanden in haar voornemen wordt gesterkt, zullen de gemoederen echter verder worden verhit vanwege de verschillende punten van de stad. De heren van de stad zullen die echter niet uitspelen en zo het landsbestuur veronachtzamen, aangezien zij het raadzamer vinden het land te beschermen tegen vijandelijke onderdrukking dan onderling in onenigheid uit te barsten. Zij voelen zich echter niet langer gehouden hun klachten op te sparen, maar verzoeken HHM formeel om hulp. Gezien de genoemde redenen en gelet op de nadelige gevolgen van het Ommelandse voorbeeld, dat in het vervolg gemakkelijk door andere provincies zou kunnen worden nagevolgd, zouden HHM met het verzoek en de conclusie van het stadsbestuur moeten instemmen. 2
De propositie
is in handen gesteld van degenen die op 23 jan. zijn aangewezen om de propositie van de
Ommelanden te onderzoeken. Zij dienen de stukken te vergelijken en
verslag uit te brengen.
26/01/1627, 8
1
Geïnsereerd in S.G.
3186.
2
Er zijn nog extracten van eerder in de conflicten tussen de stad en de Ommelanden genomen besluiten toegevoegd.