23 - 02 - 1627
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
De
Admiraliteit te Dokkum
nomineert tot konvooimeester aldaar
Marcus Aetsema en scheepskapitein
Tiebbe
Auckes. HHM kiezen Aetsema, die de eed aflegt.
De Admiraliteit heeft tevens een staat van de inkomsten en uitgaven over het jaar 1626 opgestuurd. De staat gaat naar de
Generaliteitsrekenkamer
voor advies. De Admiraliteit moet tevens berichten over hoeveel schepen zij beschikt, waar die zich bevinden en met welk doel.
De Admiraliteit schrijft nog dat
Melis Heins naar
Engeland zeventig paarden op paspoort
heeft uitgevoerd, maar dat het paspoort niet is gezuiverd. Het
College mag de borgen van Heyns houden aan de zuivering of hen
anders
's
lands rechten laten betalen.
2
De
Admiraliteit te Rotterdam
schrijft d.d. 19 feb. opnieuw in grote nood te zijn en subsidie te behoeven.
Aangezien de provincies hierover onlangs zijn aangeschreven, laten HHM het erbij.
De Admiraliteit schrijft d.d. 20 feb. de vier muiters van kapitein
Juinbol, die buiten het pardon waren gelaten, uit naam
van HHM en Z.Exc. pardon te hebben verleend. Zij verzoekt hiervan
bevestiging. Zij geeft ook in overweging
Pieter
Gysberts uit Dordrecht pardon te verlenen. Hij zit in
's-
Gravenhage gevangen en is door de Admiraliteit
reeds op 18 jan. ter dood veroordeeld. De magistraat van
Rotterdam maakt bezwaar tegen voltrekking van het
vonnis in zijn
stad omdat dit de ontevredenen in deze moeilijke tijden maar al
te licht zou prikkelen.
HHM zullen antwoorden dat de Admiraliteit niet op eigen gezag pardon had behoren te verlenen. Nu dit echter gedaan is, houden zij het voor goedgekeurd. Over Gysberts zal met Z.Exc. worden gesproken.
De Admiraliteit stuurt ook nog een overzicht van de schulden van konvooimeester
Repelaer en diens voorgenomen betalingen. Met betrekking tot
het restant van 19.768 gld. 18 st. is hij van plan HHM om uitstel
van betaling te vragen.
De posten die hij wil betalen gaan voor advies naar de rekenmeesters
Olphert Barents en
Adriaen Pietersen. Wat
het
uitstel aangaat zal men een verzoek hiertoe van
Repelaer
afwachten.
3
Sommelsdijck compareert en voert aan zich vanwege zijn indispositie te
excuseren voor de bezending naar
Zeeland
waartoe
op 20 feb.
is besloten. De RvS heeft zijn
verontschuldigingen aanvaard en in zijn plaats
De
Rover aangewezen.
Ook
Rantwijck wenst zich vanwege zijn noodzakelijk
vertrek naar
Gelderland aan de bezending te
onttrekken. HHM blijven echter bij hun eerdere besluit en dringen
er
bij
beide
heren op aan de dienst van het land niet te weigeren.
4
David de Willem schrijft d.d. Aleppo 7 nov. 1626 over de
toestand ter plaatse, in het bijzonder over het dispuut inzake de
consulaatsrechten die de
consul
wil
innen van goederen uit
Genua die in Nederlandse
schepen
arriveren.
5
De brief van commandeur
Quast is met
Z.Exc. besproken.
Besloten is de Admiraliteiten te schrijven hun
schepen naar de kust te sturen.
6
Z.Exc. zal
Pieter Aertsen schrijven dat hij het land geen schepen of sloepen mag
weigeren.
Inzake het grote hoofd aan het
Kleefse Spui kan men volgens Z.Exc. pas wat doen als duidelijk is wat
de vijand ertegen wil ondernemen.
7
Camerarius verzoekt uitvoer van vierhonderd schippond touw, twintig
balen Frans
canvas, honderd balen breed canvas en driehonderd stuks haardoek
voor de
koning van
Zweden.
HHM nemen nog geen besluit.
8
Conform het besluit van gisteren is een brief aan de
Staten van Utrecht
opgesteld. Bij de Staten wordt erop aangedrongen het geschil tussen het provinciale
Hof
en het stadsbestuur over de jurisdictie - zijn de suppoosten van het Hof wel of niet onderworpen aan de rechtspraak van de magistraat - te schikken. Als dat niet lukt zou men het voorstel dat Z.Exc. dienaangaande heeft gedaan kunnen overnemen.
De opschorting van de uitvoering van het vonnis van de magistraat tegen
Abraham Halinck, die heeft deelgenomen aan een verboden vergadering, achten
HHM onjuist. De Staten wordt dan ook verzocht niet toe te staan dat
de
uitvoering van krachtens plakkaten uitgevaardigde vonnissen wordt
opgeschort. Het argument dat het vonnis door de vroedschap en niet
door de schepenen is gewezen, gaat niet op. De vroedschap is
hiertoe
gemachtigd door de Staten van Utrecht d.d. 20/30 juni 1621 op het
schrijven van HHM van 24 juni 1621. HHM verwijzen naar hun plakkaat
van
1 feb. 1620.
Ook de brief aan het Hof is opgesteld en gelezen. Het Hof dient in de kwestie van de jurisdictie schikking mogelijk te maken en moet de suppoosten die de plakkaten hebben overtreden niet ongestraft laten. Inzake Halinck moet het Hof de stad niet tegenwerken.
In het antwoord aan burgemeesters en vroedschap van
Utrecht wordt eveneens aangedrongen op schikking van het punt van de
suppoosten. De jurisdictie is een zaak van de provincie en niet
van de
Generaliteit. HHM vertrouwen erop dat het Hof de uitvoering van
het
vonnis niet verder zal hinderen en dat de Staten bijstand zullen
verlenen.
De drie brieven zijn vastgesteld en goedgekeurd.
9
Rantwijck en de anderen die d.d. 17 feb. zijn gecommitteerd in de
kwestie
Hamburg doen verslag. Zij hebben de
gezanten
van Hamburg moeten zien te bewegen, vanwege de teruggave van het
koper, af te zien van hun
verdere actie waarbij de stad 6¼ in
plaats
van 5 procent rente van de
Admiraliteit te
Amsterdam
wil hebben wegens de 100.000
gld. die de bank van
lening heeft verstrekt om het koper vrij te kopen. Tevens wil
Hamburg vergoeding van 5.687 gld. 10 st. over vervallen rente die
naast de 100.000 gld. betaald is en nog 612 gld. 4 st.
wegens
overige onkosten.
De gezanten van Hamburg volharden in hun verzoek en verwijzen naar een brief van HHM aan de Admiraliteit te Amsterdam d.d. 10 feb. 1626 waarin een percentage van 6¼ procent is genoemd.
Holland en
Overijssel verklaren dat de rente
betaald moet worden, evenals de
5.687
gld. 10 st., omdat de Admiraliteit het geld waarover de rente
betaald is, heeft gebruikt.
Zeeland verklaart
dat
op zijn minst dit laatste bedrag zou moeten worden
terugbetaald.
De Admiraliteit zal worden geschreven de gezanten spoedig te voldoen en de obligatie van 100.000 gld. te splitsen in zoveel parten als wenselijk. De obligatie is op naam van de crediteur op de houder gesteld en is slechts drie jaar geldig, conform eerdere resolutie. De gedeputeerden van
Utrecht en
Friesland blijven bij hun aangetekend
protest van 10 feb. 1626 en geven evenmin consent inzake de
splitsing.
De Staten-Generaal antwoorden1op de propositie van secretaris
Luntzman en mr.
Johan Brandt als
afgevaardigden van burgemeesters en raad van
Hamburg zoals in hun credentiebrieven van 12 aug. 1626 vermeld, als
volgt. Zij verklaren de
burgers of ingezetenen van Hamburg nooit in hun
privileges
en rechten te hebben willen aantasten, maar deze eerder naar
vermogen
te willen beschermen. HHM zien graag dat de onderlinge
handel wederzijds vruchtbaar wordt voortgezet en zetten zich
daartoe van hun kant in. Zij verwachten echter steun van
burgemeesters
en raad bij hun
pogingen
personen die proberen koper, ammunitie, touwwerk of
andere
contrabande uit Hamburg naar
Spanje,
Duinkerke
of elders te vervoeren met alle geoorloofde rechtsmiddelen te
stoppen.
Aangaande de teruggave van het koper, waartoe de Admiraliteit volgens de resolutie van 9 sept. 1625 opdracht heeft gekregen, volstaat men met wat dit College hiertoe heeft gedaan. Het College zal de gezanten een obligatie geven plus betaling van de jaarlijkse rente.
In hun propositie verzoeken de gezanten tevens nieuwe feiten te mogen inbrengen vanwege de hun toegestane revisie in de zaak van de twee Hamburgse schepen van de schippers
Caspar Smith en
Hendrick Mamken, die
door de
WIC
in vrije zee zijn genomen.
Smith is
bij
zijn verdediging niet voldoende gehoord.
Hierop zal naar behoren worden gelet voor zover dit rechtens is toegestaan en indien de revisie doorgang vindt.