20 - 05 - 1628
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
Het verzoek van
Matthijs van den Ancker, secretaris van 's-Hertogenbosch, om paspoort voor een reis
door de Republiek en terugkeer naar
's-
Hertogenbosch
geven HHM voor advies aan de RvS.
2
HHM geven het op 26 april opgestelde advies van de
Admiraliteit in Zeeland
op het rekest van de Amsterdamse koopman
Jacob Beltens voor onderzoek aan
Bas en
Gerestein.
3
HHM laten
Jan van Rijn, procureur van het Hof van Holland, de zaak tussen hen
namens de Oost-Indische Compagnie te
Saint-Malo in
Frankrijk en de
Bewindhebbers
van de VOC
waarnemen en voortzetten.
4
De binnengekomen
Martijn van der Meeden doet een propositie1.
I De soldaten van
Stade was beloofd zes maanden in dienst van de
koning van Denemarken te zijn.
Daarom
verzoeken de commissarissen en krijgsraden HHM de 450 uit Stade
afkomstige geoefende Duitse soldaten in dienst te nemen en daarvoor
in de plaats zoveel staatse soldaten naar
Glückstadt
te sturen. Daarmee kan
men
immers veel rekruteringsgeld besparen hetgeen het leger ten goede
komt.
II De admiraal van Z.M. heeft commissie de zes toegezegde schepen van HHM en de Engelse schepen in dienst van zijn koning op de
Elbe in te zetten. Onder het voorwendsel van neutraliteit hebben
de Nederlandse schepen dit echter geweigerd, waarmee Z.M. geheel
niet
gediend is. De generaal, commissarissen en de krijgsraad vragen HHM
hun schepen
voor de Deense koning te laten inzetten, anders zijn zij
nutteloos.
III Van der Meden heeft het besluit van HHM met commissaris
Van Donep ter ratificatie aan Z.M. gezonden. Van Donep zal deze
ratificatie terugbrengen. Van der Meden hoopt dat HHM vasthouden
aan
hun resolutie en de subsidies geregeld via
Paul
de Willem naar de Elbe sturen opdat dat gebied
bewaard
zal blijven.
IV Volgens een brief van commissaris
Buchwolden is de vesting
Krempe voorzien. Daarnaast is
de dertigduizend pond proviand, die de
Engelse ambassadeur naar Stade
heeft
gezonden, binnen Krempe gebracht.
Ten slotte vraagt Van der Meden een gunstig besluit, zodat hij vandaag kan terugreizen.
HHM stellen een besluit over de propositie uit tot zij aan het eind van de middag advies hebben ingewonnen van Z.Exc.
5
Bleiswijck bericht krachtens eerdere resolutie van HHM in
Amsterdam en het
Noorderkwartier
te
zijn geweest om vier schepen met toebehoren te kopen voor de
Grote Visserij
. Hij heeft echter
slechts twee schepen kunnen aanschaffen: een in
Zaandam gelegen hol van honderdtwintig
voet
lang, 27 voet breed en dertien voet diep met een inhoud van
honderdzeventig last voor 12.500 gld. contant exclusief enkele
kleine
onkosten, en een schip van
honderdvijftig
last voor 12.200 gld. contant. Bleiswijck heeft zelf krediet
verleend voor de betaling. Daarnaast heeft hij acht 24 pond kogels
(voor 66 gld. per honderd) schietende
metalen stukken gekocht en geregeld dat de schepen
behoorlijk worden uitgerust. Met alle toebehoren kosten de beide
schepen tussen de 60.000 en 70.000 gld. Bleiswijck verzoekt HHM dit
bedrag spoedig te betalen.
HHM zullen de schepen met toebehoren zonder uitstel betalen. Conform eerdere resolutie gebruiken zij daarvoor eerst de voor de
Admiraliteit te Rotterdam
bestemde quote van
Utrecht
à 20.000 gld. Voor de rest kan een gedeelte van de door
Holland
aan de Rotterdamse Admiraliteit betaalde 322.000 pond worden gebruikt.
6
De RvS adviseert d.d. 18 mei over het 13 mei ingediende verzoek van de ingelanden van de drie onder
Steenbergen gelegen polders het
Oude Land,
Westland en de
Sint Omcommerspolder.
Conform dit advies laten HHM de supplianten de door de werklieden tijdens de bedijking verbruikte kleine bieren vrij van licent. Verder krijgen zij octrooi om het voor de dijk benodigde geld te laten meebetalen door de gebieden die dan eveneens van het zeewater zullen zijn bevrijd. Zij mogen dit volgens het dijkrecht vragen, innen en executeren. Bovendien mogen de supplianten gebieden ontginnen op grond van het oordeel van deskundigen. De overige verzochte punten worden afgewezen.
7
HHM laten een definitieve beslissing in de zaak van
Jan Vogel tegen enkele in
Emmerik
[Emmerich]
gearresteerde
burgers van
Dorsten over aan de RvS.
8
Op verzoek van de ambassadeurs van
Engeland verlenen HHM hun na de middagmaaltijd audiëntie.
9
De afgevaardigden van de Kamers van de
VOC
compareren. Zij verzoeken acht tot tien compleet uitgeruste oorlogsschepen van het land te krijgen. Deze moeten drie maanden na 1 juni de zeven à acht kostbaar beladen schepen beveiligen die deze zomer uit
Oost-Indië worden verwacht. Indien het land daartoe niet in staat is,
stellen de afgevaardigden voor zelf de kosten voor equipage en
bemanning voor
te
schieten. Wel moet het land in ieder geval de hollen van de schepen
betalen
en verrekenen zij hun voorschot met het konvooigeld.
Zeeland
,
Utrecht
,
Friesland
,
Overijssel
en
Groningen
kunnen hiermee niet instemmen zonder last van hun lastgevers, vooral aangezien het land de verzochte scheepshollen niet heeft kunnen vinden.
Indien de schepen zouden worden gehuurd, vragen HHM van de bewindhebbers een overzicht van alle onkosten van de equipage zodat zij dit met Z.Exc. kunnen bespreken. De bewindhebbers begroten dit mondeling voor de genoemde periode op 140.000 à 150.000 gld. Zij tonen schriftelijk de voet waarop zij verzoeken de schepen aan te nemen.
10
Een brief van
Bruninxs en
Jensema d.d. Utrecht 19
mei behoeft geen resolutie.
Post prandium
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
11
Feit en
Noortwijck berichten het
antwoord en de bijgevoegde verklaring aan de extraordinaris
ambassadeurs van
Engeland te hebben
gegeven.
Na verschillende gesprekken heeft
Carlaton hun een protest tegen de rechterlijke
procedures in de zaak
Amboina
[Ambon]
overhandigd.2
Carleton heeft conform zijn last altijd het volgende verklaard:
De bloedige kwestie Amboina, bedreven door die van de
VOC
op het bloed en goed van de Engelsen, was een grove schending van het verdrag van 1619.
Z.M. heeft sterk vastgehouden aan zijn protest bij de sluiting
van het offensieve en defensieve verdrag. De heren van zijn raad
hebben
dit ook verklaard aan
Cats, die
namens
HHM verlenging vroeg van de in 1627 verlopen termijn. Na die tijd
maakte Z.M. het voorbehoud zelf recht te doen tegen de VOC over het
exces, indien hij voor die tijd niet zou zijn tevredengesteld.
Carleton heeft geen last verder op deze zaak in te gaan. Hij moet Z.M. slechts berichten over de procedures van HHM hierin en hoe weinig resultaat hun dikwijls gedane beloften hebben. Als er geen spoedige en goede rechtspraak volgt, meent de raad van Z.M. dat hij alsnog zijn protest moet indienen en zijn rechtvaardige wraak nemen.
Tijdens zijn verblijf van elf maanden heeft Carleton dit dikwijls betoogd in proposities en besprekingen. Desondanks heeft hij bemerkt dat enkele heren proberen de aan Cats in
Engeland gegeven verklaring voor een ander doel aan te wenden:
alsof Z.M. de kwestie Amboina zou hebben onderworpen en het oordeel
erover aan hen overgelaten om te worden afgehandeld
zoals
thans gebeurt. Z.M. verwacht echter volkomen genoegdoening.
De ambassadeur staat op het punt te vertrekken om verantwoording af te leggen tegenover zijn koning. Hij meende HHM met zijn memorie van 17 feb. te hebben tevredengesteld. Bij de op 13 mei gehouden bespreking met hun afgevaardigden merkte hij echter dat zij net als in hun antwoord van 14 feb. nog steeds slecht over de memorie bleken te denken (ondanks dat het op dit punt is gecorrigeerd). Om die en andere redenen kan Carleton niet nalaten HHM te zeggen, dat Z.M., noch door de heren van zijn raad aan Cats, noch door Carleton, ooit verklaard heeft het bloedige feit te onderwerpen aan hun jurisdictie. Z.M. heeft juist altijd vastgehouden aan het protest en doet dat nog steeds. Ten slotte verzoekt Carleton de door hem ingediende remonstranties en proposities als bewijs van deze aanzegging in te voegen in de registers van HHM als getuigenis voor de toekomst en hoe hij zich in deze kwestie heeft gekweten van zijn ambt.
Na overleg in aanwezigheid van
Z.Exc. en op diens advies laten HHM hun afgevaardigden nogmaals
naar
Carlaton gaan. Zij moeten hem verzoeken zijn protest in te trekken
omdat zij anders een contraprotest3 zullen indienen.
HHM hebben Carletons protest onderzocht. Hij verklaart dat zijn koning nooit de zaak Amboina had onderworpen aan een oordeel in de Republiek. Zij vinden het ongepast nu in te gaan op wat zij over deze kwestie hebben gelezen in het protest, maar geven slechts een verklaring op zijn aanzegging.
De wens en de genoegdoening van de overleden
koning om justitie en herstel in de zaak Amboina namen HHM meer in
acht dan de redenen van het recht. Zij hebben alle deelnemers aan
het
proces, het vonnis en de executie in de zaak Amboina herroepen
om
te zich te verantwoorden voor hun handelwijze en daarover hun
oordeel
af te wachten. Z.M. heeft verschillende keren aangedrongen op
justitie.
Toen de rechters van Amboina waren aangekomen, hebben HHM niet
enkele
heren van de ordinaris Hollandse rechtscolleges gedelegeerd tot
rechters, aangezien Carleton dat niet goed vond, maar enkele
particuliere rechters uit deze colleges, hetgeen hij beter vond.
Ook
hebben HHM hun
fiscaal
gecommitteerd
om tegen de rechters van Amboina te procederen, mits hij een door
de
heer
Misselden en andere gelaste
Engelsen te noemen advocaat zou aanvaarden. Daarnaast moest de
fiscaal
instructies van Misselden ontvangen om het proces beter op te
zetten.
Tevens hebben HHM de namen van de aangestelde gedelegeerde
rechters,
van de fiscaal en zelfs de aan hen verstrekte commissies aan
Carleton
gegeven om te laten zien dat zij de zaak tot een goed einde willen
brengen.
Bij aanvang van het proces zijn die van Amboina door de gedelegeerde rechters onderzocht. De advocaat
Persyn is door Misselden zelf aangesteld tot adjunct van de
fiscaal. Ook is de informatie aan Misselden verstrekt. Slechts
de
confrontatie van de getuigen met de beklaagden van Amboina
moest nog gebeuren. HHM lieten aan de prudentie van Carleton over
of er reden was
te
klagen dat Z.M. deze rechtszaak niet zou hebben onderworpen aan de
jurisdictie van rechters in de Republiek. Wie justitie vraagt,
erkent
immers noodzakelijkerwijs de rechter van de beklaagde zonder dat
daar
submissie voor nodig is. HHM vertrouwen erop dat de ambassadeur
niet de
berechting van onderdanen van de Republiek zou willen toekennen aan
anderen dan hun overheid. Evenmin dat zij zouden worden veroordeeld
aleer te zijn gehoord, onderzocht of geconfronteerd of zonder enige
vorm
van in deze provincies gebruikelijke rechtsgang. Deze kan men niet
weigeren aan Nederlandse onderdanen.
Evenwel verzoeken zij Carleton zijn protest in te trekken en Misselden of anderen opdracht te geven voort te gaan met het verzamelen van de benodigde informatie. Ook moet hij bewerkstelligen dat de getuigen tegen de beklaagden hierheen worden gestuurd voor de confrontatie. Dan kan de kwestie rechtmatig worden afgesloten.
Anders zou Carleton kunnen denken dat HHM een geheel college van rechters hebben herroepen om rekenschap te geven van haar daden aan haar overheid (een zaak die nooit eerder is voorgevallen). De rechters zijn de zee overgestoken, hebben hun ambten en bezit verlaten, sommigen moesten zelfs hun vrouwen en kinderen achterlaten. HHM hebben rechters gedelegeerd, het proces geïnstrueerd en voortgezet en al het mogelijke bijgedragen. Zij hebben meer reden te protesteren en te verklaren dat het aan hen niet heeft gelegen dat Z.M. niet is tevredengesteld met een goede en spoedige rechtspleging.
12
De binnengekomen ambassadeurs
Carlille en
Carlaton berichten bijna
te vertrekken. Zij bedanken HHM voor hun goede behandeling en
Carlille zal zich schriftelijk en Carlaton persoonlijk bij de
Engelse koning inspannen voor de
Republiek.
HHM wensen hun een goede reis en raden hen aan de Republiek op elk gebied te begunstigen.
13
Na het vertrek van
Carlille [uit de vergadering] probeert
Carlaton HHM over te halen zijn opvolger
zitting in de
RvS
te geven.
4
Daartoe dient Carleton de volgende redenen in:
De ministers van de
koning van Engeland hebben altijd zitting in de RvS gehad, van 1585 tot en met
1626. HHM maken nu bezwaar
tegen hun
zittingsrecht alsof dat slechts tijdelijk is toegestaan en is
beëindigd door de teruggave van de pandsteden of door het
aflopen van
het Bestand. Verschillende heren menen dat dit gegrond is, maar
zij moeten
zich herinneren dat Carleton als ambassadeur van
Groot-Brittannië
zonder tegenspraak rang en zitting in de RvS heeft gehouden, niet
alleen na teruggave van de pandsteden maar ook na beëindiging
van het
Bestand tot en met het genoemde jaar 1626. Ook kan men aan de
hand van
de verdragen van 1608 en 1609 en andere redenen de volgende
conclusies
trekken.
I Het traktaat van 1608 is door de toenmalige
koning aanvaard om HHM over te halen tot vrede met de
aartshertog.
Het bevatte geen termijn en was eeuwigdurend, zoals
blijkt
uit het negende artikel. Het eerste artikel hield een wederzijdse
verplichting in tot onderhoud van alle eerdere afspraken, met de
in het
verdrag genoemde veranderingen als enige uitzondering.
Dientengevolge
werd daarmee ook de zitting in de RvS vastgesteld, niet alleen
voor
koning Jacobus maar ook voor zijn opvolgers. Derhalve gold het
zittingsrecht voor altijd.
II Het verdrag van 1609 (de Liga Garantie) verwees eigenlijk slechts naar de in het verdrag van 1608 uitgebreider genoemde afspraken om HHM te verzekeren van de uitvoering daarvan. Dit gold gedurende het Bestand en beperkte de gezamenlijke defensie dus tot een aantal jaren. Het eerste artikel van het traktaat van 1608 is echter niet veranderd. Dit betrof niet de gezamenlijke defensie maar sprak uitdrukkelijk van het onderhoud van alle andere punten uit eerdere verdragen welke niet gewijzigd waren door dat van de gezamenlijke defensie. Daaronder valt de zitting in de RvS zodat de verlenging hiervan toch bevestigd is in het verdrag van 1609.
III Sindsdien is er geen verdrag meer gesloten waarbij iets is veranderd in het eerste artikel van het in 1608 overeengekomen eeuwigdurende bondgenootschap (hoewel enkele andere bepalingen van dat verdrag dus zijn gewijzigd in 1609). Daarom bleef het recht van de ministers van Z.M. - zoals ooit vastgesteld in 1585 - nog geldig. Dit is slechts bevestigd in 1608 en blijft altijd van kracht totdat Z.M. en HHM anders afspreken.
IV Tot volkomen bewijs hiervan dient dat de Republiek in 1608 eenzelfde verdrag van eeuwige alliantie heeft gesloten met
Frankrijk als met de Engelse koning. Hierop hebben HHM zich dikwijls
gebaseerd en om uitwerking ervan gevraagd. Daarbij voeren zij
altijd
aan dat de Franse koning krachtens dit traktaat voor eeuwig aan
hen is
verbonden en HHM op hun beurt aan Frankrijk. Hetzelfde is van
toepassing op het verdrag met Engeland.
V Ofschoon in de laatst overeengekomen verdragen de kwestie van de zitting in de Raad niet is vernieuwd, blijft het recht daarop nog wel bestaan. Anders zou Z.M. immers ook het recht hebben alle eerdere verdragen te vernietigen. Z.M. kan dan alle uitingen van zijn vriendschap beëindigen, zoals de vrijheid voor Nederlanders te mogen vissen langs zijn kusten en het in krijgsdienst laten nemen van veel goede onderdanen. Een groot deel van de duizenden jaarlijks gerekruteerde Engelse onderdanen komt om in de oorlog of wordt zonder ooit terug te keren door Nederlanders vervoerd naar
Oost-Indië of
West-Indië. Hierdoor wordt een groot
deel van
zijn beste volk verbruikt. Carleton zwijgt dan nog over de vele
andere
voordelen die de Republiek van Engeland geniet.
VI Het algemeen ingebrachte bezwaar tegen het recht van zitting is dat Frankrijk er eveneens aanspraak op zou maken. Carleton brengt daar tegenin dat de Engelsen het recht altijd hebben gehad, zowel in de praktijk als bij traktaat, en de Fransen nooit. Bovendien heeft Engeland een nauw bondgenootschap met de Republiek en Frankrijk momenteel niet. Ten slotte verklaren de Engelsen bij eed in de RvS de gereformeerde religie naar vermogen te zullen handhaven en bevorderen. De Fransen zouden dit nooit willen of kunnen doen.
5In aanwezigheid van
Z.Exc. bespreken HHM het eerste punt van de vanmorgen door
Martyn van der
Meede ingediende
propositie.
Op advies van Z.Exc. stemmen HHM hiermee niet in. Zij stellen hun naar de genoemde troepen gestuurde afgevaardigden hiervan per post op de hoogte opdat deze de Duitse soldaten verdelen over de steden. De afgevaardigden moeten de officieren melden dat men hen niet kan onderhouden, laat staan aannemen. Wel kunnen de soldaten in de momenteel te werven compagnieën in dienst van HHM treden.
HHM stellen een besluit over de andere punten van de propositie uit.
14
In aanwezigheid van
Z.Exc. resumeren HHM het vanmorgen gedane en schriftelijk
ingediende verzoek van de
Bewindhebbers van
de
VOC
.6
De VOC wil gedurende drie maanden vanaf 1 juni op kosten van het land tien grote oorlogsschepen huren van honderdvijftig tot tweehonderdvijftig last en voorzien van alle scheepsbenodigdheden, een zwaar kanon en alle verkrijgbare munitie. De Compagnie zal de overige benodigdheden voorschieten en de commandeur, vice-commandeur, kapiteins, officieren en matrozen en soldaten, tezamen twaalfhonderd man, selecteren en aannemen. Wel dient de bemanning een behoorlijke eed af te leggen aan HHM of hun afgevaardigden die hun tevens hun commissiebrieven geven zoals andere oorlogsschepen van de Generaliteit die krijgen.
De VOC zal de maandgelden, proviand en andere in de drie maanden voorkomende onkosten van deze vloot voorschieten. Op een lijst zal zij de voorschotten voor de equipage en andere betalingen bijhouden. Bovendien taxeert de Compagnie de door de eigenaars verhuurde schepen en toebehoren, waarvoor het land het risico draagt tijdens de onderneming.
De commandeur en andere officieren van de vloot ontvangen hun instructies van de Bewindhebbers van de VOC. Zij moeten deze strikt naleven en mogen geen andere bevelen opvolgen. Voor het veroveren of laten zinken van vijandelijke schepen of het ontzetten van die van Nederlanders of bondgenoten in handen van de vijand ontvangen de officieren en de bemanning de door het land vastgestelde premie. De resterende winst uit veroveringen komt toe aan het land. Slechts na een verklaring van en bespreking met de raden van de Admiraliteit mogen de Bewindhebbers de veroverde goederen beschrijven en de opbrengst in de eerste rekening en liquidatie aan het land vergoeden. Anderzijds kunnen de Bewindhebbers hun voorschotten voor de equipage, de huur van de schepen, maandgelden en proviand van de bemanning van het land terugkrijgen mits daarvan een correcte rekening wordt ingediend.
Op advies van Z.Exc. gelasten HHM de Bewindhebbers op kosten van het land tien goede schepen te huren en deze te voorzien van proviand, equipage en bemanning. In de vier maanden na half juni, of zodra de monstering is geschied, zullen deze schepen de verwachte schepen uit
Oost-Indië bewaken. Ook worden zij ingezet voor de beveiliging van de
zee wanneer de schepen binnen de vier maanden in veiligheid zijn
gebracht.
Het door de VOC voorgeschoten geld voor de scheepshuur, equipage en bemanning wordt afgetrokken van het verschuldigde of toekomstige konvooi van haar goederen.
De commissie voor de bevelhebbers van de schepen geschiedt volgens de bestaande regel. Hun instructies zullen HHM en Z.Exc. nader met de Bewindhebbers bespreken.
De heren van
Zeeland,
Friesland,
Overijssel en
Groningen consenteren in opdracht van hun
lastgevers.
Die van
Utrecht zullen binnen drie dagen de last
van
hun
lastgevers
doorgeven. Bij langer uitstel zullen zij eveneens instemmen met het
verzoek. De heren van Zeeland voegen hieraan toe
dat in ieder geval de
soldij en traktementen van de matrozen en officieren goed in acht
moet worden genomen.