31/01/1629, 12

 
English | Nederlands

31/01/1629, 12

12 HHM lezen het bericht van commissaris Hoogenhouck en het advies van de RvS d.d. 31 jan. over zowel de brief van kolonel Morgan d.d. Glückstadt 4 dec. 1628 als de overwegingen van overste Dumeni, op 29 jan. aan HHM voorgelegd.1
De RvS is van mening dat met deze overwegingen en de opmerkingen van Hoogenhouck in de marge ingestemd kan worden, behalve op die punten waar de RvS dit in een kanttekening heeft aangegeven.
I Dumeni schrijft dat zo snel mogelijk een bepaalde wissel op Hamburg moet worden overgemaakt en dat resident Aissma of iemand anders aan die van Glückstadt moet schrijven dat, indien iemand daar geld beschikbaar zou hebben, deze dat aan de soldaten moet verstrekken. Dit geld wordt dan zodra het beter weer is, terugbetaald.
HHM zijn met enkele kooplieden in Amsterdam overeen gekomen een wissel van 100.000 gld. op Hamburg over te maken, te weten elke veertien dagen 25.000 gld., waarvan de eerste termijn al is overgemaakt en nu daar klaar ligt. Het contract stipuleert dat het geld niet zal worden uitbetaald, tenzij aan commissaris Hogenhoeck. Deze is echter door het vriesweer en de slechte wind nog steeds hier in de Republiek, waardoor het contract nog steeds niet ten uitvoer is gebracht. Resident Aissma zou echter schriftelijk aan die in Glückstadt kunnen verzekeren dat de wissel in Hamburg beschikbaar is en dat men zodra het weer het toelaat, met een grote som geld naar Glückstadt komt. Hij moet de gouverneur of de commissarissen van de koning van Denemarken in Glückstadt niet vragen geld aan de soldaten te verstrekken, aangezien zij de levensmiddelen commissaris Hogenhoeck in contant geld in rekening zouden brengen en de terugbetaling daarvan eisen. Bovendien is in Glückstadt bij winterweer niets te koop, zoals de commissaris heeft laten weten, en het verstrekken van geld aan de soldaten heeft dus weinig zin, aangezien zij uit het magazijn te eten krijgen.
II Dumeni is van mening dat de soldaten zo snel mogelijk verzekerd moeten worden van de uitbetaling van hun achterstallig geld, niet zoals Hogenhoeck het voorstelt, maar op de manier waarop HHM dit normaal doen. De soldaten zouden hierdoor bemoedigd worden, omdat dit hun enige hoop is zich enigszins te herstellen.
Commissaris Hogenhoeck heeft met goedkeuring van de gouverneur en de commissarissen van de koning van Denemarken de afrekening met de soldaten opgesteld volgens de monstering die hij bij zijn aankomst gedaan heeft. Elf kapiteins hebben daarop zonder enige tegenspraak hun geld ontvangen, waaronder de compagnie van de gouverneur zelf en een compagnie dragonders. De commissaris heeft echter geweigerd een dergelijke afrekening op te stellen voor de derde compagnie vuurroeren, die de gouverneur in zijn afwezigheid had opgericht. De Fransen, die eerst ontevreden waren over de afrekening en anderen zoveel mogelijk ophitsten, hebben het geld van hun afrekening gekregen, evenals het geld voor een compagnie Schotten dat enkele dagen geleden te Amsterdam bij de bank is ontvangen. Er moeten nu nog zes compagnieën uitbetaald worden: het geld daarvoor is gereed bij de bank en zij kunnen dus hun geld verkrijgen als zij dat willen. De afrekening die daarvoor door de kapiteins werd opgesteld is vervolledigd, zoals Hogenhouck de compagniën gelaten had en alsof er niet een mens door de pest was omgekomen. De komende afrekening zal in principe geen grote problemen opleveren, aangezien er blijkbaar niet zoveel veranderd is. Als de levensmiddelen voor een redelijke prijs aangerekend worden, zullen de soldaten hiermee tevredengesteld worden. Zij zullen bovendien van hemden, broeken en schoenen voorzien kunnen worden.
III Dumeni vraagt het door commissaris Hartman geleende geld terug te betalen. De levensmiddelen uit het magazijn van de koning die de soldaten verbruikt hebben, moeten eveneens vergoed worden, of toch minstens opnieuw aangevuld worden.
Commissaris Hartman zou het geld dat hij van de gouverneur heeft geleend wel terugbetaald hebben, indien hij de 20.000 rijksdaalder die resident Aissma heeft ontvangen had gekregen. Ondanks het feit dat HHM opgedragen hadden dat deze 20.000 rijksdaalder alleen gebruikt zouden worden om het garnizoen van Glückstadt te betalen en dat Aissma het bedrag volledig aan Hartman zou geven, heeft deze maar 17.000 rijksdaalder ontvangen, zodat hij de ontbrekende 3.000 rijksdaalder niet aan de gouverneur heeft kunnen teruggeven. Dat geld heeft Aissma aan de commissarissen van de koning van Denemarken gegeven, om allerlei onkosten, gemaakt voor het ontzet van Krempe, te voldoen. Naar wat Hartman zegt, heeft Aissma beloofd dat deze 3.000 rijksdaalder in contanten zouden worden terugbetaald of dat de gouverneur ten minste door de koning van Denemarken schadeloosgesteld zou worden.
De levensmiddelen uit het magazijn die de soldaten verbruikt hebben en die nu verrekend zijn bij de liquidatie, bedragen 5.356 rijksdaalder. Het geld dat commissaris Hogenhouck was toegekend, was daarvoor ruimschoots voldoende en hij kon daarmee ook enige tijd verder. Ondanks de herhaalde aanmaningen van de commissarissen van de koning van Denemarken heeft hij echter geweigerd dat geld terug te geven, maar hij heeft hun verklaard dat ze, aangezien de levensmiddelen gebruikt waren waarvoor ze door de koning naar Glückstadt aangevoerd waren (te weten om de soldaten te onderhouden), geen reden tot klagen hadden. Het volstond dan ook het verbruik te berekenen.
De RvS voegt eraan toe dat Aissma erop aangesproken moet worden om de 3.000 rijksdaalder terug te betalen.
IV Volgens Dumeni is het hard nodig dat een ingenieur en enige personen die verstand hebben van dijkwerk, naar Glückstadt worden gestuurd. De herstellingswerken van vorige zomer zijn namelijk door het water weggespoeld. Er is geen dijkaarde binnen de stad aanwezig en deze moet van ver aangevoerd worden, zodat op tijd met die werken begonnen moet worden.
Voor het vertrek van Hogenhoeck is een dijk langs de Elbe in de buurt van de stad doorgebroken, waarop door het water grote schade aangericht is. Deze schade moet met de harde wind uit het zuidwesten, die recht op de stad waait, ongetwijfeld groter geworden zijn, zodat alleen met grote moeite en onkosten hieraan iets zal kunnen gedaan worden. Dit wordt nog verergerd door het feit dat in de stad geen rijs- noch constructiehout voorhanden is en dat ook de dijkaarde van buiten de stad aangevoerd moet worden. Om daar iets aan te doen moet men uit Noorwegen een grote hoeveelheid balken en constructiehout laten komen en de werken vroeg genoeg ter hand nemen.
De RvS meent dat de resident van de koning van Denemarken hierover aangesproken moet worden. Deze kan dan de koning vragen het benodigde hout uit Noorwegen te laten overkomen, zoals door Hogenhoeck voorgesteld is. De RvS is verder van mening dat een op het gebied van dijkwerken en fortificaties bekwaam persoon daarheen gestuurd moet worden.
V Dumeni vraagt eveneens een monstering te doen van de artilleristen, de pioniers en de voerlieden, zodat de ongeschikten afgedankt kunnen worden en vervangen door nieuwen uit de Republiek. De bekwaamsten onder hen zijn namelijk weggetrokken omdat zij nooit een stuiver hebben ontvangen. De nieuwen kunnen dan samen met de anderen van het garnizoen betaald worden.
Toen commissaris Hogenhoeck de eerste keer in Glückstadt aankwam, drongen de officieren van de gezamenlijke trein van de koning van Denemarken even hard aan op hun uitbetaling. Hij had echter opdracht het tegendeel te doen en heeft dus niets gegeven. De meeste officieren zijn omgekomen of weggegaan. Afgelopen zomer verscheen de vijand voor de stad en er waren aanwijzingen dat de stad aangevallen zou worden, waarop Hogenhoeck het dienstig vond een lening aan te gaan om vijf artillerie-officieren, twintig konstabels en 31 matrozen te onderhouden. Bij zijn terugkomst in de stad in de herfst van 1628 heeft de commissaris gemerkt dat de gouverneur en de commissarissen van de koning van Denemarken grote inkomsten hadden uit oorlogsbuit en inbeslagnames te water. Daarom heeft hij de eerder genoemde officieren, konstabels en matrozen niet meer willen betalen en ze naar de officieren van de Deense koning verwezen.
De RvS is van mening dat als Hogenhoeck weer naar Glückstadt wordt gestuurd, hem opgedragen moet worden alle mogelijke moeite te doen om deze officieren door de commissarissen van de koning van Denemarken te laten betalen. Mochten zij in gebreke blijven, dan mag Hogenhoeck de betaling voortzetten zoals hij eerder heeft gedaan.
VI Dumeni verzoekt HHM de hoge officieren, die met zeer weinig zijn, te betalen in evenredigheid met wat de soldaten krijgen. Er is maar één kolonel - Dumeni zelf. De graaf van Tourn, luitenant-kolonel van de gouverneur, is pas twee maanden geleden aangesteld en de majoor heeft nog maar drie weken dienst gedaan. Dumeni en de ondermajoor hebben daarentegen vanaf het begin dienst gedaan. Hij meent te weten dat HHM op de hoogte zijn van hetgeen zij gedurende de zeven maanden dat de vijand voor de stad lag, hebben ondernomen. De kapiteins zouden hun plicht niet zo goed vervuld hebben zonder het gezag en het gedrag van de hoge officieren. Volgens brieven van de koning zou Dumeni als kolonel 41 rijksdaalder per week betaald worden, maar daaraan heeft Hogenhoeck niet willen voldoen, naar eigen zeggen omdat hij daartoe geen order van HHM had.
Het aantal hoge officieren is inderdaad maar zo groot. Zij hebben nooit geld ontvangen van Hogenhoeck naar hun rang. Zij werden alleen betaald als kapiteins en voor hun respectievelijke compagnieën omdat HHM de commissaris uitdrukkelijk hadden opgedragen te zorgen voor de betaling van de kapiteins en de soldaten en de meest noodzakelijke fortificaties te onderhouden.
De RvS is van mening dat het altijd in de bedoeling van HHM heeft gelegen de officieren boven de rang van kapitein niet door Hogenhoeck te laten betalen en dat men daarbij moet blijven.
De inhoud van de brief van Morgan mag geloofd worden, maar het sturen van levensmiddelen van Glückstadt naar Hamburg en het verkopen aldaar wordt door de gouverneur ontkend. Het zou mooi geweest zijn als het er zo aan toeging dat het om in beslag genomen levensmiddelen ging en dat in plaats daarvan levensmiddelen waaraan het garnizoen gebrek had teruggebracht werden.
Naar de mening van commissaris Hogenhoeck kan het garnizoen van Glückstadt voldoening gegeven worden, indien van de afrekening van tien weken, waarvan in het tweede punt sprake is, de eerste vier weken uitbetaald worden, gerekend voor het aantal soldaten dat er bij zijn vertrek aanwezig was. Dit zou op ongeveer 3.000 rijksdaalder neerkomen.
De commissaris zal bij zijn aankomst in Glückstadt een aanzienlijke hoeveelheid geld nodig hebben. Volgens het contract waarvan in het eerste punt sprake is, zouden de 100.000 gld. nu getrokken moeten zijn, indien er evenveel geld beschikbaar is om de wissels te kunnen uitbetalen. Er wordt voorgesteld om de commissaris voldoende contant geld mee te geven of minstens de resterende wisselbrieven ter waarde van 75.000 rijksdaalder om eveneens ontvangen te worden.
De RvS is van mening dat het nuttig zou zijn dat HHM iemand uit hun midden afvaardigen om met de resident van de koning van Denemarken in 's- Gravenhage te spreken over hetgeen hiervoor ter sprake gebracht is, vooral over de talrijke klachten over het wangedrag ten opzichte van de schepen en de inwoners van de Republiek door die van Glückstadt. Het is immers iets dat niet geduld kan worden en dat dringende maatregelen eist. Gebeurt dit niet, dan zullen HHM het regelen. Tot slot is het praktisch dat resident Aissma en de commissarissen Hogenhoeck en Hartman, nu ze in 's-Gravenhage zijn, verantwoording afleggen van hun administratie.
HHM leggen de bovengenoemde punten voor aan Z.Exc. en de RvS om de nodige maatregelen te nemen tot behoud van Glückstadt. De RvS wordt verder aanbevolen de commissarissen Hogenhoeck en Hartman te gelasten hun declaraties in te brengen om deze na te kijken. Tot slot schrijven HHM aan de gouverneur en de koninklijke commissarissen in Glückstadt dat zo snel mogelijk geld opgestuurd zal worden en dat een deel van dat geld al klaarligt in Hamburg.

1 Geïnsereerd door een klerk in S.G. 54. Een iets afwijkende versie van de overwegingen van Dumeni (gevolgd door het commentaar) is gedrukt in: Aitzema, S. & O. kwarto II, 782-784/folio I, 842-843.