24 - 04 - 1629
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
11
Huigens en andere gedeputeerden brengen verslag uit van hun overleg
met de gedeputeerden van de Colleges ter Admiraliteit aangaande de
op 14 april bij HHM ingediende voorstellen van luitenant-admiraal
Pieter
Hein. Eerder hadden zij hierover een gesprek met
Z.Exc.
I Wat de gevraagde absolute autoriteit betreft die de luitenant-admiraal gevraagd had, besluit de vergadering deze toe te kennen. Hij mag niet alleen met of zonder tussenkomst van de krijgsraad scheepskapiteins die dat verdienen, en andere officieren afdanken of naar zijn goeddunken straffen, maar hen ook ter dood veroordelen. In dat laatste geval moet hij minstens zeven van de aanwezige scheepskapiteins bijeen laten komen om met hun inspraak en toestemming een dergelijke zware straf uit te spreken. Dit is vastgelegd in het eerste artikel van de instructie voor de commandeurs op de kust van
Vlaanderen, door HHM op 13 nov. 1627 goedgekeurd. De luitenant-admiraal
krijgt tevens de bevoegdheid een bekwaam persoon te benoemen op de
aldus vrijgekomen plaats. De benoeming in de rang van commandeur
geldt alleen voor de
verdere duur van de reis en het moet om iemand van het
betreffende
schip zelf gaan. De definitieve aanstelling van de vervangende
commandeur of een ander persoon als kapitein gebeurt door Z.Exc.,
op
aangeven van de betrokken Admiraliteit.
II De vergadering vindt het met de luitenant-admiraal dringend nodig dat de oorlogsschepen zo snel mogelijk uitvaren, aangezien de vijand op zee geen enkele weerstand ondervindt en dit voordeel ten opzichte van de bewoners van de Republiek uitbuit. Hier moet zo snel mogelijk een einde aan gemaakt worden, alvorens de schade onherstelbaar wordt.
III De gewesten worden aangeschreven om hun bijdragen voor de oorlog op zee regelmatig en op tijd te betalen om alle moeilijkheden die kunnen ontstaan door wanbetaling van de zeelieden te vermijden. Hieruit volgen immers alleen schade voor de handelaars en een slechte naam voor de regering.
IV HHM kunnen niet instemmen met het verzoek om enerzijds de soldij voor de matrozen en de officiers te verhogen en anderzijds hun aantal te verminderen, door welke maatregel Hein hoopte over een bekwamere bemanning te kunnen beschikken. Het gebrek aan een dergelijke bemanning is immers niet ontstaan door een te lage soldij, maar door een gebrekkige betaling. Dat wordt nog versterkt door de grote aanwervingen die gebeuren door de
VOC
, de
Groenlandse Compagnie
, de haringbuizen en particulieren. Door deze aanwervingen wordt het beste en meest ervaren bootsvolk weggehaald, welk probleem men door een hogere soldij niet zal kunnen verhelpen, aangezien de Compagnieën dan op hun beurt de lonen zullen verhogen om leegloop te vermijden. De Colleges ter Admiraliteit mogen hun kapiteins machtigen om de matrozen die dit verdienen een halve of een hele gulden meer te beloven, die zij bij het aanmonsteren zullen ontvangen. Dit bedrag mag de Generaliteit echter niet in rekening gebracht worden.
V De vergadering zal zo snel mogelijk een generaal pardon uitvaardigen voor de deserteurs die in dienst van de vijand getreden zijn, in de hoop dat een aantal matrozen zal terugkeren.2
VI tot en met VIII. HHM kunnen niet instemmen met het voorstel om de schepen voor rekening van het land te bevoorraden, de kapiteins kostgeld te betalen voor 25 man wanneer ze aan land zijn of het kostgeld op zee voor de kapiteins te verhogen en aan land op te heffen om de schepen langer op zee te houden. De resolutie d.d. 20 okt. 1628 is afdoende tegen het aan wal liggen van de schepen en de Colleges ter Admiraliteit worden gelast deze stipt op te volgen. Ze worden tevens aangemaand erop te letten dat er voldoende voorraden en uitrusting aanwezig zijn voor de schepen die binnenlopen voor bevoorrading, opdat de kapiteins geen reden hebben om langer dan de gestelde acht dagen voor anker te blijven.
IX De vergadering maakt bezwaar tegen het verzoek van Hein om, indien nodig, alle eerder gestelde regels
aangaande de beveiliging van de zee te mogen veranderen.
Deze
regels zijn immers na rijp beraad en met kennis van zaken
vastgesteld.
Indien ze stipt opgevolgd waren, dan zouden ze ongetwijfeld de
beoogde
resultaten opgeleverd hebben en om deze reden moeten ze in de
huidige
vorm van kracht blijven. Mocht de luitenant-admiraal op zee merken
dat
het tegendeel waar is en mocht er geen tijd zijn om HHM en Z.Exc. hiervan
op de
hoogte te brengen, dan mag hij de vereiste maatregelen nemen, die
echter
vervallen zodra de noodzaak verdwijnt. HHM en Z.Exc. kunnen
dan
achteraf beslissen deze tijdelijke maatregel alsnog te
bestendigen.
X HHM verklaren dat de nodige maatregelen zijn getroffen om te vermijden dat er gaten vallen in de dekking door de kruisers. Het eskader van de
Admiraliteit in Zeeland
zal op 1 juni binnenlopen voor bevoorrading, dat van de
Admiraliteit te Rotterdam
op 1 juli, dat van de
Admiraliteit in het Noorderkwartier
op 1 augustus en dat van de
Admiraliteit te Amsterdam
op 1 september. Vervolgens zal de bevoorrading in die volgorde verder gedaan worden, zodat elk eskader eens in de vier maanden binnenloopt. HHM zouden graag zien dat die werkwijze, of een soortgelijke, ook gehanteerd wordt voor de schepen voor de kust van
Vlaanderen.
XI Besloten wordt luitenant-admiraal Hein een advocaat-fiscaal en een secretaris toe te wijzen,
wier instructie en traktement bepaald zullen worden door HHM. De
vergadering heeft evenwel bedenkingen bij het aanstellen van een
ervaren zeeman als raadsman, zoals de luitenant-admiraal verzocht had, en is van
mening
dat hij bij gelegenheid één van de oudste kapiteins die rol moet
toebedelen.
XII De Colleges ter Admiraliteit worden gemachtigd om het nodige materiaal te bestellen dat de luitenant-admiraal nuttig achtte voor de strijd op zee. Hij had namelijk verzocht de oorlogsschepen uit te rusten met donderbussen, handgranaten, ernstvuurwerk en ander noodzakelijk wapentuig en tevens met het nodige medische materiaal. Daarnaast wilde hij ook kunnen beschikken over een voldoende aantal sloepen van het juiste type.
XIII De gedeputeerden van de Colleges ter Admiraliteit hadden verder verzocht de nodige veranderingen door te voeren aangaande de vice-admiraals aan het hoofd van de eskaders en om iets te doen aan de onenigheden en misverstanden die dagelijks ontstaan tussen hen en de kapiteins op wier schepen zij varen.
De vergadering handhaaft de vice-admiraals in hun rang, commissie, instructie en tevens in de prerogatieven in de door hun eskader veroverde buit. De vice-admiraals zullen de beschikking krijgen over een eigen oorlogsschip naast die van de overige kapiteins, waarvoor zij 60 pond per maand krijgen in plaats van hun huidige traktement. Indien het nodig zou blijken te zijn dat zij aan boord gaan van een ander schip van hun eskader, dan wordt het commando op hun schip overgenomen door hun luitenant. Als de vice-admiraal echter tijdelijk verhinderd is, wordt diens bevel over het eskader door Z.Exc. gegeven aan één van de kapiteins van hetzelfde Admiraliteitscollege. De kapitein die voor die taak het best geschikt is, zal dan de vlag voeren en de leiding over het eskader hebben. Voor de duur van zijn bevel ontvangt hij dan een dubbel traktement, te weten 60 in plaats van 30 gld. per maand.
2
Een groot aantal vrouwen verzoekt om maatregelen te nemen ter vrijlating van hun respectievelijke echtgenoten, broers en kinderen die in
Algiers en
Tunis tot slavernij gebracht zijn.
HHM besluiten advies te vragen aan de raden van de Colleges ter Admiraliteit, die aanwezig zijn in 's-
Gravenhage.
3
Een beslissing op het verzoek van Fransman
Adam Saulze om een paspoort om met zijn echtgenote, zoon en dienaar naar
Frankrijk af te reizen, wordt overgelaten aan de
RvS.
4
Jan Harmansz. uit Amsterdam vraagt HHM commissarissen aan te stellen om de
door hem uitgevonden brug te inspecteren, die in een uur over een
water van duizend voet breed gelegd kan worden.
Gedeputeerden
Huigens en
Noortwyck worden
gecommitteerd om dit
ontwerp samen met de RvS te inspecteren, te testen en er verslag
van te doen.
5
Pieter Adriaensz. van Delft, facteur van de koning van Polen, vraagt in een rekest
toestemming om achtduizend voet marmer naar
Polen
te
mogen
voeren zonder daarop konvooi te betalen.
De vergadering staat de uitvoer toe, op voorwaarde dat de verschuldigde rechten betaald worden.
6
Gerardt Ingenuijlandt, drost en pandheer van Ringenberg, krijgt op zijn verzoek
een paspoort om
met zijn echtgenote, twee vrouwen, twee dienaars en hun bagage
vanuit
het Land van
Gulik
[Jülich] de Republiek
binnen te komen.
7
President
Gerestein meldt dat de generaals van de konvooien en licenten op
aanschrijven van HHM in 's-
Gravenhage aangekomen
zijn.
De vergadering zal hun zo snel mogelijk audiëntie verlenen.
8
De vergadering beraadt zich over het verzoek van de
administrator van Maagdenburg om door HHM geholpen te worden, maar de zaak wordt
uitgesteld.
9
Gedeputeerden
Beaumont en
Aelbertsz. (Van der Dusse
is afwezig) rapporteren
over het
onderzoek dat zij krachtens de resolutie d.d. 14 okt. 1628 en op
voorleggen van de
VOC
,
Hausepied uit Amsterdam en
Aert
Gysels uit Hoorn gedaan hebben. Laatstgenoemden beweren
nog
vergoedingen en salaris tegoed te hebben voor een periode van vijf
jaar
waarin zij mede-controleur van de 21-jarige rekening van de
VOC ter Kamer
Amsterdam
waren. Het totaalbedrag van dit tegoed
is
beraamd op een aanzienlijk bedrag, dat minstens zo groot is als
hetgeen een bewindhebber van deze Kamer in dezelfde periode als
provisie ten laste van de VOC ontvangt. De twee
supplianten beweren dat voor de uitvoering van deze taak zij hun
eigen
zaken hebben moeten uitstellen, vooral omdat zij tot het einde toe
werkzaam waren. Zij hebben de rekening opgesteld en getekend. De
andere
controleurs hebben daarentegen hun opdracht gestaakt en geweigerd
de
rekening mee te ondertekenen. De VOC beweerde bij navraag dat zij
niet
gehouden is Hausepied en
Gysels
uit te betalen, aangezien zij tot die taak niet gecommitteerd
waren,
noch ervoor gevraagd waren. Om deze reden moeten zij
zich wenden tot degenen die hen gecommitteerd of in dienst genomen
hebben.
Aert Gysels heeft bovendien al 4 gld. per dag
ontvangen voor rekening van de VOC.
Na het advies van hun gedeputeerden gehoord te hebben, besluiten HHM overeenkomstig dit advies dat de Bewindhebbers van de Kamer van Amsterdam de supplianten ten laste van de VOC moeten uitbetalen in baar geld. Hausepied heeft recht op 5.000 Kar.gld. en Aert
Gysels op 2.500 Kar.gld. bovenop de 4 gld. per dag
die
hij al ontvangen had en die vooral in de herberg uitgegeven zijn.
De
vergadering stelt dat hiermee een einde komt aan alle eisen die
Hausepied en Gysels ten
opzichte
van de Compagnie mogen hebben.
Verder wordt bepaald dat met deze resolutie geen precedent geschapen wordt. De overige controleurs die er bezwaar tegen maakten om de rekening te ondertekenen, wordt het recht ontzegd deze resolutie tot hun voordeel te gebruiken of als voorbeeld aan te halen om enige eisen te formuleren.
10
Het verzoek van
Symon Lievensz. om voorschrijven aan de
koning van
Denemarken om een schip met kolen vanuit de Republiek
naar
Friedrichstadt te sturen, wordt afgewezen.
11
Ontvangen is de geloofsbrief d.d. Kassel 28 feb. van vrouwe
Juliana, landgravin te Hessen voor
haar gezant,
Adolff Posta. Tevens
wordt een door Posta aan HHM overhandigde propositie gelezen,
waarin verzocht wordt het
verstorven lijfpensioen van 1.000 gld. per jaar, door HHM bij
de
doop toegekend aan de overleden dochter van de landgravin,
Juliana, landgravin te Hessen, te
transfereren.3
De bespreking wordt uitgesteld.
De landgravin wenst HHM geluk en de zegen van God bij de komende veldtocht, opdat deze mag slagen voor het behoud van het vaderland, als troost voor de bedreigde gereformeerde kerk en tot eeuwige roem van HHM.
HHM hebben de overleden dochter van de landgravin ten doop gehouden en haar bij die gelegenheid een jaarlijks pensioen van 1.000 gld. toegekend, tot versterking van de vertrouwelijke relaties en onderhoud van de toewijding tot de Republiek. De landgravin laat niet na HHM hiervoor nogmaals te bedanken en wil zich bij gelegenheid graag dienstbaar tonen. Ze had gehoopt dat haar dochter, wanneer ze het geld ontving, ooit zelf haar dankbaarheid had kunnen doen blijken en dat haar oudste zoon zich in dienst van HHM had begeven om op die manier de aan zijn zuster verleende gunst te vergoeden. God heeft echter beschikt dat deze hoop nooit werkelijkheid zal worden en heeft haar twee oudste kinderen (die haar in deze moeilijke tijden tot troost hadden kunnen zijn) in de bloei van hun jeugd uit het leven geroepen. Het is niet moeilijk na te gaan welk een verdriet de landgravin daarover heeft.
De landgravin zou genoegen moeten vinden in de betoonde gunsten en zou HHM verder niet lastig willen vallen. Het is echter algemeen bekend in welke droevige staat de gereformeerden in het Duitse Rijk zich door Gods rechtvaardig oordeel bevinden. De landgravin
werd als eerste getroffen, omdat haar niet alleen meer dan de helft
van
het
hare ontnomen is, maar ook de andere helft onder voortdurende druk
staat en lijdt onder de oorlog. Hetgeen haar rest is volledig
verwoest, zodat ze geen manier ziet waarop ze haarzelf en haar
kinderen
(waarmee zij door God met een redelijk aantal gezegend is) zal
onderhouden zonder een bijzondere Goddelijke beschikking. Deze
uiterste
nood, die aan geen enkele wet onderworpen is, dwingt haar haar
vrienden
en
begunstigers om hulp te vragen. Aangezien HHM onder hen de eerste
plaats innemen en zij moet boeten voor haar affectie, twijfelt de
landgravin er
niet aan dat HHM christelijk medelijden met haar hebben in deze
reeks
tegenslagen (een ongeluk komt immers nooit alleen). Om deze reden
moet
ze haar moed bijeen rapen en HHM vragen, gezien
de deerlijke toestand waarin ze zich bevindt, de
alliantie
met het huis van
Hessen en van
Nassau en
hun devotie ten opzichte van haar overleden dochter,
hun
doopkind, het aan haar dochter verleende jaarlijks
pensioen van 1.000 gld. onveranderd te handhaven voor haarzelf en
dit
voor de verdere duur van haar leven. De landgravin wil er op wijzen
dat
ze door een gevaarlijke ziekte, die ze opgelopen heeft door de
talrijke
droevige gebeurtenissen en waarvan ze nog niet volledig genezen is,
waarschijnlijk niet lang meer te leven heeft.
HHM zullen hierdoor haarzelf en haar huis aan zich verplichten en tonen op het juiste ogenblik, waarin men zijn ware vrienden leert kennen, een vriendschap die diep in het hart doordringt. Van haar kant bidt de landgravin zonder ophouden voor het welzijn van de Republiek. Ze voedt haar kinderen van jongsaf zo op dat zij de grootmoedigheid van HHM erkennen en dat zij ooit in hun dienst mogen treden, zeker wanneer God na deze grote storm opnieuw de zon laat schijnen over het vorstelijke huis van Hessen. Het zal HHM bovendien grote lof opleveren, wanneer men verneemt dat zij zich zo over hun bedreigde geloofsgenoten ontfermen, hun christelijke liefde betonen en laten meedelen in de recente zegen die zij van God hebben mogen ontvangen. Op deze manier geven zij God reden om het geluk van HHM te bestendigen.
12
Gedeputeerden
De Bye,
Noortwyck en
Roode
melden dat agent
Falckenberch
krachtens de
resolutie
d.d. 16 sept. 1628 door experts de inboedel heeft laten schatten
die
Mortaigne volgens het contract
met HHM heeft geplaatst in
het
huis waar de ambassadeurs van verbonden vorsten en staten gelogeerd
worden. Deze schatting beloopt 20.511 gld. 5 st. 12 p.
Mortaigne heeft daarnaast verklaard dat de in de
inventaris gespecificeerde goederen hem toebehoren en dat hem
beloofd
is
dat deze regelmatig onderhouden zullen worden. Hij heeft derhalve
ordonnantie verzocht van een jaar rente, tegen 4¼
procent, van
het
genoemde bedrag van 20.511 gld. 5 st. 12 p.
De heren van
Holland dringen tijdens het overleg aan op het stopzetten van het
genoemde contract voor een dergelijk duur huis en dito inboedel.
Desondanks
stemmen de overige gewesten in met het voortzetten van het genoemde
contract tot de gestelde datum. Wanneer het echter afloopt,
zal men er zich verder over beraden. Mortaigne
wordt de gevraagde
ordonnantie gedepêcheerd.
13
HHM lezen het rekest van de huidige pachters van een kwart van de konvooien en licenten. De supplianten schrijven dat zij op 14 maart onder de aandacht hebben gebracht dat de raden van de
Admiraliteit te Amsterdam
twee vonnissen hadden uitgesproken die lijnrecht ingingen tegen de bestaande wetgeving. HHM hadden de raden vervolgens opgelegd binnen acht dagen na ontvangst van hun missive schriftelijk de redenen van deze onjuiste vonnissen te verklaren. Tot nu toe is dat niet gebeurd. Om deze reden vragen de pachters aan HHM om hun gedeputeerden in
Amsterdam op te dragen naar deze zaak te informeren en verslag uit te
brengen over de gronden waarop de Admiraliteit haar vonnissen heeft
gebaseerd.
HHM besluiten hun gedeputeerden ter vergadering van de
Heren Negentien
aan te schrijven de Admiraliteit eraan te houden hun voor hun vertrek uit Amsterdam de gevraagde informatie te verstrekken.
14
De huidige pachters van een kwart van de konvooien en licenten schrijven tevens dat zij op 13 maart hebben gemeld dat de
Admiraliteit in Zeeland
slechts 12 st. per honderd pond uitgaande wol vroeg in plaats van de vereiste 22 st. en dat dat voorbeeld gevolgd werd door de
Admiraliteit te Amsterdam
. HHM hebben toen beide Colleges geschreven dat zij de redenen waarom zij op eigen initiatief 's lands inkomsten verminderden schriftelijk moesten verklaren. Ook dit is tot nu toe niet gebeurd. De supplianten vragen ook hier de gedeputeerden van HHM ter vergadering van de
Heren Negentien
te
Amsterdam te gelasten om de gevraagde rescriptie te verkrijgen en
verslag te doen van hun inspanningen. Tevens
moet het College in
Zeeland nader gelast worden de
gebruikelijke 22 st. te vragen in plaats van 12 st. op elke honderd
pond
uitgaande wol.
De vergadering staat het verzoek toe. De gedeputeerden in Amsterdam en de Admiraliteit in Zeeland zullen geschreven worden zoals hierboven uiteengezet is.
15
De
ontvanger-generaal compareert en excuseert zich van de
betaling van de 1.000 gld. die HHM hem op 19 april opgedragen
hadden aan
griffier
Musch te betalen voor
Georgie de
Hennini.
HHM aanvaarden het excuus.