04/05/1629

 
English | Nederlands

04 - 05 - 1629

Presentielijst:

Gelderland:
Holland:
Zeeland:
Utrecht:
Friesland:
Overijssel:
Groningen:

Resoluties:

1 Alonso Carrillo, heer van Cauwenburch, woonachtig te Antwerpen, verzoekt paspoort voor zichzelf en zijn gevolg.
HHM vragen advies aan de RvS.

2 De Staten van Holland schrijven d.d. 's-Gravenhage 6 april dat zij Gerridt Claesz. Brouwer, oud-burgemeester van Purmerend, genomineerd hebben als raad ter Admiraliteit te Dokkum , als opvolger van de gedeputeerde van de stad Schoonhoven.
HHM zullen commissie depêcheren voor Brouwer, die de gebruikelijke eed al afgelegd heeft.

3 Jan Jacobsz., ontvanger en konvooimeester van de konvooien en de licenten in Coevorden, legt de eed af.

4 De Gedeputeerde Staten van Groningen schrijven d.d. 20 april dat zij met de Staten van Friesland op welbehagen van HHM een akkoord gesloten hebben over de wisseling van het commando van schans Bellingwolde met dat van Leerort. Verder kwamen zij overeen het commando elke drie jaar te wisselen tussen beide provincies. De eerste termijn, die op 1 mei inging, zal Friesland het commando van Leerort bekleden en Groningen dat van Bellingwolde. De Gedeputeerde Staten vragen HHM deze beslissing goed te keuren en de huidige commandant van Leerort, kapitein Willem Coenders, door middel van een akte van zijn functie te ontheffen.
Er wordt geen resolutie genomen. Men wacht nog op het advies van de RvS op hetzelfde verzoek van de Staten van Friesland.

5 De RvS deelt HHM de inhoud mee van een brief van de Gedeputeerde Staten van Utrecht d.d. 22 april, waarin zij de RvS verzoeken de staat van oorlog te resumeren. De RvS zou de verstorven pensioenen en traktementen naar evenredigheid moeten repartiëren over de provincies en de staat van oorlog hiervan ontlasten.
Een beslissing wordt opgeschort. Het verzoek van de gedeputeerden van Holland om een duplicaat wordt ingewilligd.

6 Mathijs Treurniet c.s., aannemers van fortificatiewerken, vragen om de betaling van de 500.000 gld. die het land hun conform de ordonnantie nog schuldig is.
HHM laten appointeren dat zij het nodige doen om de provincies die nog niet betaald hebben te bewegen hun quoten in de 500.000 gld. te voldoen. Uit deze som, verzocht in aftrek van de legerlasten van 1628, willen zij de supplianten betalen.

7 Commissaris Cracou vraagt HHM om een substituut aan te stellen in Flekkerøy in Noorwegen. Die moet de vloten en de admiraalschappen van de Noordvaarders en andere schepen formeren, de kapiteins van de schepen van deze landen aan hun plichten houden en de schippers beschermen tegen de excessen van de cherchers van de koning van Denemarken.
HHM vragen advies aan de aanwezige gedeputeerden van de Admiraliteiten. De gedeputeerden van Holland vragen en krijgen een duplicaat van het verzoek.

8 HHM staan Dirck Heindericxsz., koopman te Amsterdam, de uitvoer toe van honderd paar pistolen met holsters en honderd rapieren met scheden ten behoeve van de koning van Zweden, tegen betaling van 's lands rechten.

9 Agent Mibasse schrijft in een ongedateerde brief vanuit Calais dat het schip met de uitrusting en het geschut van kapitein Cornelis van Oyen is vrijgegeven. Verder schrijft hij dat vice-admiraal Quast op 26 april een fluitschip dat toebehoorde aan de gouverneur van Duinkerke heeft doen stranden.

10 Vice-admiraal Wember van Berchem verzoekt HHM om de aanwezige gedeputeerden van de Admiraliteiten te machtigen recht te spreken over de ongepaste handelwijze van kapitein Willem van Brederode. De suppliant legt een aantal bewijsstukken ten laste van Brederode voor.
HHM sturen het rekest door naar de Admiraliteit te Amsterdam en dragen haar op recht te spreken over de door de suppliant aangegeven zaken.

11 De vergadering heeft het generaal pardon voor de overlopers naar de vijand gelezen en goedgekeurd.

12 Graveur Willem Jacobsz. Delff krijgt toestemming het privilege van HHM te plaatsen op het door hem in koper gesneden portret van wijlen Frederick Hendrick, de oudste zoon van de koning van Bohemen.

13 Huissen en Johan van Vosbergen dienen conform het aanschrijven van HHM d.d. 29 maart een staat in van het geld dat de Admiraliteit in Zeeland van de Staten van Zeeland ontvangen heeft in mindering op de quote in de subsidies die de RvS voor de Admiraliteit heeft gevorderd over de jaren 1622 tot en met 1627. De Staten zijn de Admiraliteit nog 159.950 gld. schuldig. Tevens moeten zij nog 55.102 gld. 11 st. 8 p. betalen, hun aandeel in het bedrag van 600.000 pond dat in 1626 apart is gevraagd voor de schepen ten behoeve van de tweede Engelse vloot.
Daarnaast verklaren Huissen en Vosbergen dat de Admiraliteit in Zeeland in de staat van oorlog van 1629 500.000 pond te weinig is toegewezen, wat ook zal blijken uit de staat van het jaar 1628. Ze verzoeken de staat van oorlog te corrigeren, aangezien het daarin aan de Admiraliteit toegewezen bedrag voor de equipage niet toereikend is en niet in verhouding staat tot de werkelijke lasten. Het misverstand is ontstaan omdat alle uitgaven van 1628 zijn opgenomen bij de oude schulden van voorafgaande jaren, zoals de Admiraliteit dat gewoon was te doen met soldij, kosten aan eten en drinken, equipage of andere lasten. Men heeft daarbij geen rekening gehouden met de lasten en achterstallen van 1628 zelf, die in het geheel niet betaald zijn. Om deze reden moet het bedrag van de Admiraliteit in Zeeland in de staat van oorlog van 1629 met 500.000 gld. en meer verhoogd worden.
HHM schorten een beslissing op.

14 HHM horen het rapport van Rantwijck die conform de resolutie d.d. 15 april in afwezigheid van Bruninxs en Ploos de vier door de graaf zu Schwarzenberg aan Noortwijck en andere gedeputeerden van HHM voorgelegde punten heeft onderzocht.
HHM zullen hierover met de graaf spreken. Op het eerste punt, aangaande het optreden van overste Gent jegens die van Paderborn, zal hem geantwoord worden dat de overste ernstig aangemaand is daarmee op te houden. HHM vertrouwen erop dat hij dit bevel opvolgt. Het tweede punt betrof de klachten en de beschuldigingen die Casper Simonides Rits heeft geuit aan het hof van de keizer aangaande de machtiging tot de uitvoering en bekendmaking van de traktaten die tussen de keurvorst van Brandenburg en de Republiek zijn gesloten. HHM zeggen hiervan geen kennis te hebben. Op het derde punt, aangaande de Munt van Huissen en het aldaar ophalen van de muntmeester, laten HHM weten dat hij een groot aantal verschillende munten ver beneden de voet van de rijksmunt liet slaan, die bovendien van laag allooi waren. Deze munten werden in grote hoeveelheden de Republiek binnengebracht, tot schade van de ingezetenen, omdat de plaats dichtbij ligt en een enclave vormt in het territorium van HHM. Om deze reden hebben zij zich genoodzaakt gezien tegen deze schadelijke en frauduleuze munten op te treden door de muntmeester op te halen en zijn werktuigen in beslag te nemen. HHM zijn van mening de keurvorst, wiens naam op de munten misbruikt werd, een even grote dienst bewezen te hebben als henzelf. In geen geval was het de bedoeling de autoriteit of de soevereiniteit van de keurvorst aan te tasten. Wat het vierde punt betreft, over het innen van de contributies van de geestelijkheid, besluiten HHM dat hun gedeputeerden de graaf moeten zeggen dat het zonder de inning van die contributies niet mogelijk zou zijn geweest de compagnie ruiters van de heer van Soppenbroeck te onderhouden. Dan zou de compagnie ontbonden zijn, tot groot nadeel en schande van de keurvorst. HHM zullen de inning van de contributies stopzetten als de keurvorst vaste middelen aanwijst waaruit de genoemde compagnie en andere eenheden in dienst van de keurvorst onderhouden kunnen worden. Uit die inkomsten moet tevens de door HHM voorgeschoten 100.000 rijksdaalder met de daarop nog te ontvangen rente terugbetaald worden.

15 Naar aanleiding van de klachten van de verdreven predikanten uit het Land van Berg, besluiten HHM Rantwyck, Noortwyck en Vosbergen - op 2 mei gecommitteerd om met de gezanten van de keurvorst van Brandenburg en de hertog van Palts-Neuburg naar een oplossing te zoeken - de gezanten het volgende te laten meedelen. Hoewel HHM zich gewoonlijk niet inlaten met het bestuur van andere landen (met religie noch wetgeving) verzoeken zij met het oog op hun goede onderlinge verstandhouding de gereformeerden de publieke uitoefening van hun geloof toe te blijven staan. Dit is hun immers onder hertog Willem beloofd en naderhand in de traktaten van Halle en Dortmund en door reversalen van de keurvorst en de hertog bevestigd. Door deze verdrukking en het harde optreden keert de bevolking zich namelijk af van de regering van beide vorsten. Ook in de Republiek zal het voortbestaan van deze situatie haat en nijd veroorzaken.