09/07/1629

 
English | Nederlands

09 - 07 - 1629

Presentielijst:

Gelderland:
Holland:
Zeeland:
Utrecht:
Friesland:
Overijssel:
Groningen:

Resoluties:

1 1 Geresumeerd is ten overstaan van de RvS het punt uit de propositie van De Bie en Olphert Barentsz. d.d. 5 juli, aangaande de rekruten van de Franse en Engelse compagnieën in het leger voor 's- Hertogenbosch. De vergadering besluit dat deze werving, eenmalig en zonder als precedent te gelden, zal gebeuren voor rekening van het land.
Men merkt op dat de lichting van Engelsen moet gebeuren door een commissaris, die bovendien nog moet instaan voor het onderhoud van deze soldaten, en dat de kostprijs bijgevolg hoog zal oplopen, tot meer dan 6 gld. per hoofd. In feite zou men dus op dezelfde manier moeten werven als bij de Fransen gebeurt.
De vergadering laat een beslissing over de wijze van de werving over aan het oordeel van Z.Exc. en de gedeputeerden te velde, mits een bepaalde termijn wordt gesteld waarbinnen de rekruten gestuurd moeten worden en bij hun aankomst te lande bekendgemaakt worden bij de plaatselijke magistraat. De onkosten worden gedekt door de legerlasten en terugbetaald door de provincies waarop de compagnieën die de rekruten ontvangen, gerepartieerd zijn.

2 Resident Aissma schrijft d.d. Hamburg 20 juni onder meer dat hij een wissel van 800 rijksdaalder heeft getrokken op ontvanger Reael te Amsterdam, in mindering op zijn declaratie. Hij vraagt deze wissel af te handelen.
De vergadering verzoekt de heren van Holland het nodige te doen voor de aanvaarding en betaling van de wissel.

3 De RvS vraagt HHM in een missive d.d. 's-Gravenhage 6 juli maatregelen te nemen voor de betaling van een aantal uitgaven:
- de fortificatiewerken, in het bijzonder van de in 1626 geconsenteerde 300.000 gld. voor het fort van Steenbergen;
- de vergoedingen van de aannemers die in 1627 de herstellingen en andere werken in Groenlo hebben aangenomen;
- de ordonnanties van 1628, waarop door de rechthebbenden aangedrongen wordt;
- de grote achterstallige tegoeden van de compagnieën van de markies van Rouillac en van Sir Tomas Lucas, waarvoor nog geen enkele provincie, behalve Holland , een stuiver betaald heeft;
- de dertien compagnieën soldaten, die vroeger betaald werden uit de contributies waarvan de inning thans door de legers van beide kanten onmogelijk wordt gemaakt, zodat de overblijvende rente daaruit niet betaald kan worden.
Verder vraagt de Raad de provincies elke drie maanden een staat voor te leggen van de gedane betalingen, zodat alles op orde gehouden en elke verwarring vemeden wordt. Bovendien moeten de consenten bekendgemaakt worden, opdat de decharges kunnen afgaan en het geld geïnd kan worden. Ten slotte verzoekt de Raad de resterende tegoeden van de afgelopen jaren te voldoen, zodat de rechthebbenden eindelijk het geld krijgen waar ze al zo lang op wachten.
HHM besluiten een vermanende brief te schrijven aan de provincies betreffende het voorgaande.

4 Baron Spiering, gezant van de hertog van Palts-Neuburg, compareert en doet eerst mondeling en vervolgens schriftelijk een propositie.
2HHM zijn ervan op de hoogte in welke moeilijke omstandigheden de baron hier de afgelopen drie maanden is verbleven, hopend dat zij zouden overleggen over en tegemoet komen aan de punten die hij ondertussen zowel mondeling als schriftelijk heeft aangevoerd. Hij vroeg met name hun instemming met en goede wil ten opzichte van de uitvoering van het akkoord dat zijn meester, de hertog van Palts-Neuburg, heeft gesloten met de keurvorst van Brandenburg. Tevens verzocht hij HHM een einde te maken aan de oneerlijke en belastende executies van de contributies en alle andere vijandelijkheden in Gulik [Jülich] en daarvan afhangende gebieden. Tot op heden is elke hoop echter ijdel gebleken en heeft de baron alleen tijd verdaan zonder ook maar één succes in deze te bereiken.
Vanaf het begin hebben HHM verklaard dat zij eerst de zekerheid wilden hebben dat men aan Spaanse zijde eveneens bereid was tot de ontruiming van het gebied en de uitvoering van het akkoord, alvorens zelf hun mening bekend te maken.
Daarop heeft de baron de vergadering door een afschrift bekendgemaakt hoe positief de Infanta te Brussel stond ten opzichte van deze zaak en dit krachtens de ongelimiteerde volmacht die haar in 1625 verleend was door de koning van Spanje. De gezant was er vast van overtuigd dat HHM er hierdoor geen bezwaar meer tegen zouden hebben om ook hun deel van het akkoord te volbrengen. Desondanks merkt hij hoe de vergadering deze zaak laat slepen, wat zowel ten nadele is van HHM als van de arme inwoners.
Uit de genoemde volmacht van de Spaanse koning kunnen HHM evenwel afleiden dat het diens bedoeling is de eensgezindheid tussen beide vorsten te herstellen en opnieuw rust, vrede en welvaart in Gulik en bijbehorende gebieden te brengen en dit zonder enig eigenbelang. Om deze reden heeft de koning de Infanta niet alleen de onherroepelijke autoriteit en commissie gegeven, maar haar tevens vriendelijk aangemaand om al wat deze zaak ook maar enigszins ten goede komt, goed te keuren en te bevorderen. Zij hoeft hiervoor geen verdere orders af te wachten, aangezien zij graag zouden zien dat de hertog volkomen tevreden wordt gesteld.
Aangezien Spanje bewijst begaan te zijn met de hertog en diens landen, heeft de baron er vertrouwen in dat HHM daarvoor niet onder zullen doen, ook al omdat de hertog op hun aangeven zich zover met het akkoord heeft ingelaten. De vergadering heeft hem dat immers vaak aangeraden en op haar beurt aangeboden dat zij dan haar deel zou doen. De hertog heeft zijn goede bedoelingen in zijn daden laten zien.
Ondanks dit alles heeft de gezant niet alleen nog geen bericht gekregen van HHM, maar heeft hij tevens van de hertog vernomen dat de verderfelijke executies strenger dan voorheen worden uitgevoerd. HHM kunnen zich nog wel herinneren dat de baron hun vier weken geleden te kennen heeft gegeven hoe onchristelijk daarbij te werk gegaan werd in Bad Honnef en omringende plaatsen in het vorstendom Berg. Het zou niet meer dan billijk zijn zulke vijandelijke daden en afpersingen te laten ophouden wanneer men probeert door onderhandelingen tot overeenstemming te komen. Bovendien is met de keurvorst van Brandenburg uitdrukkelijk overeengekomen dat dat zou gebeuren, zoals de graaf zu Schwarzenberg dit ook probeert gedaan te krijgen van deze vergadering. Het kan geen probleem zijn voor HHM om hun troepen terug te trekken uit de betwiste landen en deze te bevrijden van alle oorlogslasten zodra beide betrokken partijen een verdrag gesloten hebben. Ter bevestiging hiervan toont de gezant de pacten die in deze door de keurvorst en HHM gesloten zijn. De contributies in het vorstendom Berg, die door de landstanden goedgekeurd mogen worden, vallen, net als alle andere rechten en inkomsten, krachtens het akkoord tot 1 mei toe aan de hertog, waarna ze voorlopig gedeeld zullen worden op dezelfde voet als in het vorstendom Kleef gebeurt, totdat de hertog zich uitgesproken heeft over de keus.
De baron had gehoopt dat HHM op zijn mondeling en schriftelijk verzoek minstens zouden zorgen voor de stopzetting van de vijandige aanslagen en executies, de vrijlating van de weggevoerde gevangenen uit het Land van Berg, de vergoeding van alle schade en geroofde goederen, de bestraffing van de schuldigen en de afkondiging van een verder verbod op dergelijke praktijken. HHM zijn er zich van bewust dat de van de inwoners afgeperste vijftigste penning niet echt wordt betaald op de afgesproken plaatsen, maar overal vandaan wordt weggesleept en verdeeld. Het totaalbedrag dat op die manier van de arme onderdanen wordt verkregen, loopt al zeer hoog op en zij moeten in deze moeilijke tijden bijzonder hard werken om dat geld op te brengen, zodanig zelfs dat ze voedsel en ander levensonderhoud moeten ontberen. De baron acht het billijk dat HHM zich hierdoor laten bewegen om dringend een einde te maken aan de vijandelijkheden, contributies en executies.
Tot nu toe heeft men niet alleen al het bovenstaande nagelaten, maar tevens beslist om de genoemde feiten te bestendigen en zelfs uit te breiden tot het vorstendom Gulik, ondanks het feit dat alle contributies en rechten alleen aan de hertog toekomen volgens het gesloten verdrag. In de bijlagen kunnen HHM lezen wat de hertogelijke regering in Düsseldorf hierover gemeld heeft. Tevens bezorgt de gezant een afschrift van het dreigement dat ene Martin van Juchen aan de inwoners van het ambt "Berchem" heeft gericht.
De baron heeft uitvoerig uiteengezet dat noch de hertog, noch de inwoners van de genoemde landen iets schuldig zijn aan HHM, die bijgevolg niets met recht en reden kunnen eisen of executeren. De hertog heeft zijn schulden immers volledig voldaan uit zijn persoonlijke inkomsten, zonder zijn onderdanen daarmee te belasten. Het is onnodig de andere geldige argumenten aan te halen.
Uit de verklaring van HHM aan de graaf zu Schwarzenberg d.d. 20 juni heeft de baron vernomen dat HHM bereid zijn tot de opschorting en de stopzetting van de volledige executie, mits de graaf ervoor kon zorgen dat de keurvorst het onderhoud van de soldaten op zich zou nemen, zoals bepaald was in het zestiende artikel van de alliantie tussen hem en HHM, en de voorgeschoten 100.000 rijksdaalder met rente zou terugbetalen.
Zonder dit eventuele tegoed van HHM op zijn waarde te beoordelen, wil de baron erop wijzen dat de hertog helemaal niets meer schuldig is aan HHM, omdat de eerder vermelde schulden volledig voldaan zijn. Hetzelfde geldt voor de landen en de onderdanen die de hertog bezit en die hem in het eerder genoemde akkoord zijn toegewezen, in het bijzonder omdat zij de neutraliteit, blijkens de akten, duur gekocht hebben van HHM. De vergadering kan zelf wel uitmaken hoe onbetamelijk en redeloos het is om van de hertog en diens onderdanen voldoening van de aanspraken te eisen die HHM op andere hebben.
De baron kan geen enkele reden bedenken voor de grove schending van de arme onderdanen, de neutraliteit, het goede nabuurschap en het akkoord, ja zelfs van alle goddelijke en wereldlijke rechten; in het bijzonder omdat hem is medegedeeld door de graaf zu Schwarzenberg dat deze vijandigheden en afpersingen niet zijn goedgekeurd door de keurvorst, maar integendeel verboden zijn. De executeuren misbruikten dus de naam van de keurvorst. De graaf heeft hem tevens laten weten dat zijn meester hem opgedragen had HHM op bovengenoemde aanspraken tevreden te stellen, zodat alleen HHM de opdrachtgever zouden zijn van deze vijandige procedures.
Het zou de hertog bijzonder verdrieten als hij zou moeten vernemen dat HHM, ter beloning van zijn oprechtheid en goede wil, door deze daden de uitvoering van het akkoord met de keurvorst zouden proberen te verhinderen en op die manier nieuw onheil zouden verwekken, ondanks hun eerdere raad tot het sluiten van een overeenkomst en de garantie van goede samenwerking.
Indien HHM de vijandige procedures voortzetten, maken zij niet alleen de uitvoering van het verdrag onmogelijk, maar veroorzaken zij tevens overal moeilijkheden. De baron heeft reeds bericht ontvangen dat enkele landstanden zich tot de keizer hebben gewend met het verzoek een remedie te vinden tegen deze vijandigheden. Nu is er meer dan ooit sprake van sequestratie en het valt te vrezen dat deze spoedig zal worden uitgesproken tegen de keurvorst van Brandenburg. Deze wordt immers gezien als de aanstichter, maar dit is geen reden om de landen van de hertog onschuldig te laten lijden.
HHM kunnen zelf nagaan welke verdere moeilijkheden hieruit kunnen volgen en of ze in elk geval hun aanspraken zullen kunnen blijven handhaven zonder hiervan enig nadeel te ondervinden.
De baron twijfelt er niet aan dat HHM niet de naam willen krijgen dat zij hun goedwillende buren zonder reden met onheil overladen.
De hertog gelooft niet dat HHM zich de landen in kwestie willen toeëigenen en hem uit de successie willen verdrijven, tegen alle volkenrechten in. Hij heeft er daarentegen vertrouwen in dat HHM hem ongestoord willen laten genieten van wat hem in het genoemde akkoord is toegewezen.
De baron verzoekt HHM nogmaals namens de hertog zonder enig uitstel een uitdrukkelijke resolutie te nemen waarbij het verdrag wordt goedgekeurd en tevens de nodige bevelen te geven voor de stopzetting van de executies van de contributies en van alle oorlogsdaden in de Gulikse en bijbehorende landen. Verder vraagt hij hoge straffen te stellen op dergelijke feiten. Bovendien verzoekt hij de kosteloze vrijlating van alle gevangenen, de vergoeding van alle schade en verliezen en de bestraffing van de schuldigen.

5 Beaumont legt de vergadering een missive van de Admiraliteit in Zeeland d.d. Middelburg 7 juni voor, waarin HHM verzocht wordt hun mening over een bepaalde kwestie bekend te maken. Het gaat om een bootsgezel die door kapitein Vlieger is opgezonden. Eerder had de man gediend op het schip van kapitein Zuerbier. Toen het in Oostende werd opgebracht, is hij vrijwillig daar gebleven, ondanks het vertrek van de overige bemanning. De Admiraliteit wil weten of de bootsgezel mee inbegrepen moet worden in het traktaat op de uitwisseling van de gevangenen.
HHM besluiten dat het traktaat ook op hem van toepassing zal zijn.

6 Eck brengt de vergadering op de hoogte van de grote moeilijkheden en zijn persoonlijke bezwaren om via Archangel naar Moskou te reizen. Tevens vraagt hij of de bottelier, de kok en andere officieren van de legatie net als de andere dienaars niet in livrei gekleed kunnen gaan.
Op het eerste punt beslist de vergadering dat Eck in plaats van over Archangel via Reval [Tallinn] en Novgorod naar Moskou zal reizen. De Admiraliteit te Amsterdam zal geschreven worden dat het konvooischip naar Archangel mag vertrekken. Men vraagt tevens wanneer een konvooischip klaar zal zijn om naar het Oosten af te varen, waarmee Eck meteen naar Reval gebracht kan worden.

7 Men meldt dat kapitein Van der Haept, die HHM op 7 juni hadden ontboden, reeds uit het Goereese Gat is vertrokken.
HHM besluiten vice-admiraal Quast te schrijven de genoemde kapitein, of iemand anders bij diens afwezigheid, te bevelen de zinkschepen die achter Wieringen liggen, te gaan ophalen en in het Scheurtje [Kanaal van Mardijck] voor Duinkerke te laten zinken.

8 Het schriftelijk antwoord op de memorie van Schultetus d.d. 5 juli en op diens mondelinge aanvulling d.d. 6 juli wordt geresumeerd.
De griffier, die de resident de keten zal overhandigen, krijgt de opdracht dit antwoord mondeling mee te delen. Indien de resident aandringt op een schriftelijk antwoord, moet de griffier een concept opstellen dat na resumptie ter hand gesteld zal worden.

1 Deze resolutie is door een klerk ingeschreven in S.G. 54.
2 Geïnsereerd in S.G. 3188 en gedrukt: Aitzema, S. & O. kwarto II, 961-966/folio I, 920-922.