1
In aanwezigheid van
Z.Exc. en de
RvS
is het advies
van de RvS van 19
juni
over de
graaf van Oost-Friesland
en diens geschil
met
de stad
Emden geresumeerd. Conform
de resolutie van 9 juni is de op 3 feb. 1626 gedane uitspraak van
de
gedeputeerden te Emden vergeleken met eerdere
akkoorden.
De Raad heeft geconstateerd dat er nog vier namens de graaf
aangevoerde punten zijn:
I De stad dient de graaf als
heer te erkennen.
HHM gaan hiermee akkoord. Op zijn beurt dient de graaf de privileges van de stad te bevestigen. Daarnaast moet hij beloven alle eerdere overeenkomsten na te komen naar de inhoud van het eerste artikel van de uitspraak. HHM hebben geconstateerd dat de uitspraak niet afwijkt van de eerdere akkoorden. Hiervan uitgezonderd zijn echter zowel artikel drie met betrekking tot de wijn- en bieraccijns als artikel 35 dat de stad toestaat 50.000 gld. te korten op de schulden aan de graaf. Op 28 aug. 1626 hebben HHM deze punten al buiten de goedkeuring van de uitspraak gelaten. Met de erkenning van de graaf vervalt diens weigering de magistraat te approberen en kan Emden verzoeken de weigering in te trekken.
II Emden moet de graaf de wijn- en bieraccijns
toestaan.
Bij vonnis van de
Hoge Raad
en de navolgende interpretatie is vastgesteld dat de wijn- en bieraccijns waarop de graaf aanspraak maakt geen oude en rechtmatige accijns is. Hij kan in Emden uitsluitend heffen en ontvangen wat hem bij het keizerlijk decreet van 1589 is toegestaan. De graaf moet echter wel bewijzen welke oude accijns hem toen toekwam.
III Er moet vereffening van schulden en betaling plaatsvinden.
De stad moet met de graaf verrekenen en hem betalen. De korting van de 50.000 gld. wordt aangehouden totdat HHM nader hebben besloten.
IV De stad dient de
zeshonderd
soldaten af te danken.
Dit kunnen HHM niet goedkeuren. Volgens artikel zes van de uitspraak is het onderhouden van het garnizoen een tijdelijke en geen blijvende zaak en daarmee is dit dan ook niet in strijd met de eerdere akkoorden.