18
In aanwezigheid van
Z.Exc. bespreken HHM het op 29 april opgestelde rapport inzake de
afdanking van de
Brandenburgse ruiters.
De
Kleefse raden hadden de ruiters niet mogen afdanken zonder
voorkennis van HHM en zeker niet wegens geldgebrek. Er is immers
genoeg
geld om het volk en nog meer te betalen als er niets zou zijn
kwijtgescholden, het geld niet was uitgegeven en de tegoeden zouden
worden geïnd. Daarom dringen HHM er bij de raden op aan de
afgedankte
ruiterij weer op de oude sterkte te brengen, de compagnieën in
Soest
[in Westfalen] elk met honderd man
te versterken, de
achterstallige soldij
te voldoen en voortaan behoorlijk te betalen. Bij uitstel
zal
men overste
Gent opdracht geven
de
tegoeden en contributies in naam van de
keurvorst te innen en ontvanger
Merkelbach het geld te laten
ontvangen, de soldaten
te betalen en correct rekening en verantwoording af te leggen.
Overste
Gent krijgt hiertoe akte maar HHM achten het voor de reputatie van
de
keurvorst beter wanneer de raden zelf de bovenstaande maatregelen
nemen in plaats van dit door anderen te laten doen.
HHM hebben niet alleen de contributies van het Land van
Gulik
[Jülich] ter betaling gekregen van de obligatie van 100.000
rijksdaalder maar ook de helft van het aandeel van de keurvorst in
de
domeinen van Gulik,
Berg en
Ravensberg. Daarom schrijven zij de raden de
inkomsten
hieruit aan hun ontvanger
Hoeffyser
te betalen.