15
Essen en andere gedeputeerden van HHM hebben de
originele bewijsstukken van vrouwe
Helena
van Brederode,
douairière
van
Putlitz bestudeerd, waarop zij haar zaak tegen de
keurvorst van
Brandenburg of diens regering in
Emmerik
[Emmerich] baseert.
Zij hebben vastgesteld dat zij na de gesloten afrekening van de
soldij
nog
32.469 gld. 14 st. tegoed heeft. Daarbovenop heeft ze nog
recht op 40.065 gld. van de keurvorst, krachtens diens akte en
commissie, wat het totaalbedrag op 72.534 gld. 14
st. brengt.
Op 28 feb. 1628 heeft de douairière een assignatie van 2.000 rijksdaalder ontvangen in mindering van deze schuld, maar de betaling bleef uit. Ondanks haar herhaaldelijk aandringen op voldoening van deze en overige schulden heeft zij tot nu toe niets ontvangen, zelfs niet door de bemiddelingsbrieven van HHM aan de keurvorst en de regering te Emmerik.
HHM besluiten de
Kleefse stadhouder en raden in Emmerik te schrijven dat Helena van
Brederode bij HHM haar beklag gedaan heeft over het niet betalen
van de
72.534
gld. 14 st. die de keurvorst van
Brandenburg haar man nog schuldig is aan soldij en commissies
waarmee de keurvorst hem had belast,
ondanks herhaaldelijk aandringen van de weduwe. Van drie posten van
tezamen 32.469 gld. 14
st. onder de totaalsom bestaat al een nauwkeurige rekening. HHM
verzoeken de Kleefse regering de liquide
som te voldoen en de illiquide te vereffenen. Gebeurt dit niet, dan
zullen HHM zich beraden over
maatregelen waarmee men de vrouwe van Brederode
als
ingezetene van de Republiek aan haar geld zou kunnen helpen. Liever
zagen HHM dat de regering haar schulden zou voldoen. Deze missive
zal
met een expresse bode verstuurd worden, met de opdracht om een
antwoord
te
vragen.