20
HHM lezen het rekest van de ingelanden van het
Westland en de
Sint Omcommerspolder bij
Steenbergen, waarin zij
schrijven op 20 mei 1628 van HHM een octrooi te hebben gekregen met
de toestemming het geld voor de aanleg van een
kadijk om
te slaan en volgens het dijkrecht te innen. Deze dijk moet hen
beschermen tegen de overstroming van het kanaal waarlangs de nieuwe
fortificaties bij
Bergen op Zoom en
Steenbergen van water voorzien worden. Volgens de
inhoud van dit octrooi hebben de ingelanden reeds een voorlopige
omslag
van 3 gld. per gemet opgesteld.
Nieuw-Vossemeer,
gesteund door de
Staten van
Zeeland
,
verzet
zich daartegen met het argument dat zij niet onder de genoemde
omslag begrepen mogen worden.
Oude Heije,
Nieuwe Heije en
De Heen beweren
hetzelfde en zij hebben een akte van opschorting verkregen van de
Raad van Brabant
.
Die van
Halsteren
houden eveneens vol dat zij niet gehouden zijn iets bij te dragen
tot de
aanleg van de genoemde dijk, tenminste totdat zij merken dat de
overige landen die erdoor bevoordeeld worden, betalen. De
supplianten
verzoeken bijgevolg het octrooi te handhaven, ongeacht de
opschorting
en alle andere tegenstand.
HHM schrijven de Staten van Zeeland de supplianten te steunen tegen Nieuw-Vossemeer, aangezien het octrooi met kennis van zaken en met oog voor het algemeen belang is verleend. De Raad van Brabant wordt gelast de opschorting in te trekken. Dijkgraaf
Dimmer krijgt een akte van autorisatie om die van Oude Heije,
Nieuwe Heije,
De Heen en Halsteren tot betaling van hun respectievelijke omslag,
volgens het dijkrecht, te bewegen, ondanks enkele bevelen of de
akte
van opschorting in deze.