13
President
Eijsinga zet uiteen dat
Falckenberch,
hofmaarschalk van de koning van Zweden, hem door middel van een
brief
d.d. 31 aug. heeft verzocht HHM maatregelen te laten treffen om de
Zweedse troepen op de plaats waar het garnizoen is gelegerd een
hele maand soldij uit te betalen. De troepen
mogen
alle maanden worden gemonsterd. Indien de soldij niet ter plaatse
aan
het volk wordt uitbetaald, zou het geld vijf of zes dagen voor
de
betalingstermijn op een te specificeren plaats moeten worden
uitgekeerd. Ten tweede
verzoekt hij de soldaten gelegerd in
Mastenbroek
van
servitiƫn te voorzien. Ten derde vraagt hij HHM de officieren in
dienst van het land die Zweedse soldaten hebben doen overlopen
om ze bij hun eigen compagnieƫn te voegen, nadrukkelijk te bevelen
deze
te restitueren aan maarschalk Falckenberch, zodat ze gerechtelijk
kunnen
worden
gestraft.
Deze punten zullen voor een beslissing aan de RvS ter hand worden gesteld.