Dirck Snoucq aan Johan de Witt, eerste kwartaal 1656
 
 
Transcriptie
d'heere Cornelis de Witte
Edele welwijse grootachtbaere heere,
Ick en twijffele niet off U. Ed.l. en is noch in memorie mijne solicitatiën om 't consulat van Malaga en appendentiën nu ruym geleden één jaer, welcke qualiteyt voorwaer mij zeer lieff was, eerst van haere Groot Mogende en nae ten vollen geoptin.t te hebben zulcx oock resolverden met den vice-admirael De Ruyter derwaerts te navigeren en met mijne familie ten goeden dienst der commercie deser landen te gaen resijderen. Maer wie can eenen voet verzetten zonder de genade en speciale hulpe Godts Almachtich, want in 't laest van janu[ari] 1655 aengegrepen van eene vehemente colijque, wiert te neder geworpen en zulcx gematteert dat veel maenden mijn camer hebbe moeten bewaeren. Zulcx om geen versuym te doen in dese functie met gemelte vice-admirael in july laetsleden derwaerts dimitteerden met een formele instructie en acte van substitutie (als hebbende bij mijne commissie qualiteyt om te mogen substitueren) een bequaem jonghman met mij te gaen gedestineert voor assistent ofte secretaris, denwelcken dan reets in loco van die tijt het vack properlijck uytvoert en de taele albereets fraey is aengenomen.
Haere Hoogh Mogende onderwijlen maenen mij hart aen tot vertreck, gelijk noch bij missive van dato 24 jan. passé mij injungeren in ses weecken te vertrecken en haer Hoogh Mogende daervan
notificatie te doen, op peene van cassatie. Waerop haere Hoogh Mogende diene in alle nedericheyt als U. Ed.t bij de ingeleyde copie sal gelieven te zien met voorstel van mijnen bloet neeffe,
brenger deses, noch mede derwaerts te willen zenden, opdatter immers niets en werde gheomitteert, niet verwachtende cassatie van chargie om zieckte die Godt toezendt over een zaecke darin
niet en wert versuymt en offet waere haere Hoogh Mogende ofter anderswegs gelieftd ende te disponeren van dit consulaat (dat ick van de handt des Heeren aennemen zal) dat dan van die odieuse
parole van cassatie moge bevrijt blijven, welke weldaedt die van U.Ed. gunste tegemoet zien, mij soolangh leve aen U.Ed. huys en persoon verbinden zal te blijven gelijck mij verclaere te zijn,
dat is, U.E.le welwijse grootachtbaere heere, U. Ed.ts alderbereytsten dienaer,
Dircq D. Snoucq
Mochte mijne cleene bequaemheden die door lange jaerige dienstelijcken en exercitie becomen hebbende den lande voor één hondert pondt Vlaems 's jaers behaegende, zij zouden mij aengeneamer
zijn als drye mael zooveel tot Malaga, opdat mijnen gedaenen eedt van getrouwicheyt in dese functie gepress[eer]t noch zijn goet effect mochte sorteren als door Godts gratie tot reconvalescentie
sal zijn gecomen, mij in U.Ed.s particulier gratie nader recommanderende, blijve, U.E.s gehelen dienaer oitmoedich,
D. Snoucq
[Adressering:] U.Ed.le welwijse erentfeste grootachtbaere heere d'heer Cornelis de Witte, raedtpensionaris van Hollandt ende West-Vrieslandt
Per express, 's-Gravenhaghe
Toelichting
Deze brief begint (en eindigt in de adressering) met een curieuze verschrijving. Immers Johan de Witt was de raadpensionaris tot wie de schrijver zich moest richten en niet zijn broer Cornelis. Hij is geschreven door een zekere Dirck Snoucq, over wiens verleden weinig bekend is. Het is mogelijk dat hij dezelfde Dirck Snoucq was die op Wikipedia wordt beschreven als zijnde fiscaal op Fort Zeelandia (Taiwan) in 1641, rond 1645 opperkoopman op Malakka en opperhoofd in Desjima (vanaf 9 december 1648 tot 5 november 1649). In het Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers in het buitenland wordt hij Dirk Snoek genoemd en over hem vermeld dat hij bij resolutie van 30 januari 1655 benoemd was tot consul te Malaga, maar op 25 april 1656 alweer ontslagen, omdat hij wegens ziekte niet had kunnen vertrekken.(1)
Dat is ook precies waar deze brief van Snouck aan de raadpensionaris over gaat. Snouck legt hem dat uit dat hij na zijn benoeming met zijn gezin met vice-admiraal De Ruyter mee zou reizen naar Malaga, maar dat hij 'in 't laest van janu[ari] 1655 aengegrepen [was] van eene vehemente colijque, wiert te neder geworpen en zulcx gematteert dat veel maenden mijn camer hebbe moeten bewaeren.' De Staten-Generaal hadden hier geen genoegen mee genomen en Snoucq aangespoord op 26 januari 1656 te vertrekken 'op peene van cassatie'. Snoucq richtte zich vervolgens tot de raadpensionaris met het voorstel zijn neef als vervanger aan te stellen. Hij eindigde zijn brief met het verzoek om een uitkering van 'één hondert pond Vlaems voor mijne cleene bequaemheden, die door lange jaerige dienstelijcken en exercitie becomen hebbende den lande'. Hoewel hij in Malaga drie keer zo veel zou hebben gekregen, wilde hij hier wel genoegen mee nemen.
Misschien ging Snoucq met deze laatste suggestie wel een beetje buiten zijn boekje. Zijn vergissing in de aanhef en adressering aan Cornelis de Witt zullen Johan ook niet gunstig gestemd hebben. In ieder geval leidde zijn brief er niet toe dat Snoucks neef werd aangesteld, noch dat hijzelf de gelegenheid kreeg op een later tijdstip naar Malaga te vertrekken. Vanaf 26 januari 1656 zou Jacomo Drielenburch tot consul te Malaga benoemd worden, waar hij in 1684 zou overlijden.(2)
Ineke Huysman, 19 mei 2017
Noten
- (1) Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers in het buitenland, samengesteld door O. Schutte, (Den Haag 1976), 416.
- (2) Ibidem.