Instelling
Commissarissen der Bataafse Posterijen
Actief vanaf 31-12-1802 tot 07-07-1806
De posterijen waren in de Republiek een gewestelijke en plaatselijke aangelegenheid geweest. Na langdurige beraadslagingen werd bij decreet van 23 juli 1801 bepaald dat de posterijen zouden worden genationaliseerd onder een college van vijf provisionele Commissarissen der Bataafse posterijen. Deze Commissarissen zouden werken onder toezicht van en op instructie van het Uitvoerend Bewind. Vanwege de staatsgreep van juli 1801 bleef de zaak een jaar rusten. Rapporteur Besier adviseerde uiteindelijk aan het Staatsbewind, een college van zeven commissarissen te benoemen. Dit kwam te staan onder toezicht van het Staatsbewind.
Het college van Commissarissen bestond uit zeven leden, die ouder dan dertig jaar moesten zijn en niet aan elkaar verwant. De commissarissen hadden elk een postressort, departement genaamd, waarin zij ook moesten resideren. Één commissaris werd aangewezen om toezicht te houden op de Franse veldpost.
Het college beschikte over een secretaris, en tot december 1803 ook over een commies-generaal. Het voorzitterschap rouleerde om de drie maanden. De commissarissen vergaderden vier maal per jaar ordinaris, en verder extraordinaris indien noodzakelijk.
De voornaamste bij deze instelling betrokken personen (links naar Repertorium applicatie):
- Cramer, Adolph Hendrik als commissaris
- Croiset, Samuel Egbert als secretaris
- Eekhout, Zacharias Anne als commissaris
- Forsten, Jacobus Balthasar als commissaris
- Gevers, Abraham als commissaris
- Hahn, Jacob George Hieronymus als commissaris
- Koopman, C.B. als commissaris
- Mulders, Gijsbertus Hermannus als lid
- Rengers, Pieter Ulbo als commissaris