4
Rutgerus Tuckingh, richter in [het ambt] Hetter, verzoekt in
een memorie
namens de keurvorstelijke regering in
Kleef
bekendmaking
van de
punten die de te
Huissen gevangenzittende
Claes Matthyssen en de jood
Aloff
Abrahams ten laste zijn gelegd. Ook wil men op de hoogte
worden gesteld van de bekentenis die de
muntmeester
heeft afgelegd en verzoekt men diens proces niet te verhaasten.
Voorts wordt in
de
memorie verzocht de schending van grondgebied en heerlijk recht
van de
munt te Huissen en de daar gepleegde beslagleggingen ongedaan te
maken.
Met de besluitvorming wordt gewacht totdat
Nispen en
Brienen zijn
teruggekeerd uit het Land van
Kleef.