7
Jacob Pauw c.s. schrijven in een rekest dat een aantal ijzeren
kanonnen, die op hun kosten in
Westfalen gegoten
zijn,
door overste
Carpason in beslag
zijn genomen en
vervolgens naar
Warburg zijn gebracht op bevel van
wijlen vorst
Christiaen.
Bij het vertrek
van
deze
laatste is een deel van de stukken vervolgens naar
Paderborn en
Dringenberg vervoerd
en
aldaar gebleven.
Steven van Althem, de gevolmachtigde van de supplianten, heeft het geschut
daarop aan de regering van Paderborn verkocht, maar de betaling
blijft
uit door de acties van
baron van
Gendt. Deze
bedreigt die van Paderborn dagelijks met militaire gewelddaden en
executies en dringt erop aan dat zij de stukken aan hem betalen,
onterecht volhoudend dat hij daartoe gerechtigd is door ene
Reinier
Caldenberch.
De supplianten vragen HHM baron van Gent te verbieden de Paderbornse regering nog langer eisen te
stellen inzake de ijzeren stukken. Zij zullen de baron behoorlijk
tevredenstellen.
HHM sturen het rekest door naar de baron met de opdracht zich naar het verzoek van de supplianten te schikken nisi causam, waarvan hij HHM zo spoedig mogelijk moet berichten.