5
Rovre en
Walta leggen HHM voor
dat
Jan
Jansz. Gernou, brugmeester van de Generaliteit, hoe
langer
hoe meer
aandringt op de betaling van de achterstallige soldij van de jaren
1627
en 1628 voor hem en zijn pontgasten. De RvS kan daaraan niet
voldoen
aangezien de provinciƫn met achterstallen hun consenten in de
legerlasten
van 1627 niet aanzuiveren. De provincies brengen bovendien hun
consenten in de 500.000 gld. niet op, waarvan de decharges al
afgegaan zijn in
mindering van de legerlasten van 1628 ter betaling van de trein van
de
artillerie,
de schepen die verleden jaar noordelijker zijn geweest en de
fortificatiewerken. De RvS had aan de heren van
Holland gevraagd om de brugmeester 50.000 gld.,
die hij nog tegoed had van 1628, te betalen
in mindering van hun quote in de 500.000 gld. Zij hebben daarin
toegestemd, mits de andere gewesten beloofden de achterstallen van
1627
te
betalen. De gedeputeerden van
Zeeland en
Friesland hebben dit afgewezen toen zij samen met
die
van de andere gewesten ontboden waren, waarop Holland weigerde de
50.000 gld. te betalen.
HHM verzoeken de RvS om bij de provincies met achterstallen aan te dringen op de voldoening van de onbetaalde consenten in de legerlasten van 1627 en alle provincies te bewegen hun quoten in de 500.000 gld. in baar geld aan de
ontvanger-generaal te verschaffen.