13
In afwezigheid van
Ploos en
Haersolte, herhaalt
Noortwyck ten overstaan van de
RvS
het gisteren
uitgebrachte rapport. Samen met de genoemde gedeputeerden heeft hij
krachtens de resolutie d.d. 18 juli de
graaf
van
Schwarzenberg opgezocht en deze heeft verklaard ten
zeerste
beducht te zijn voor de executie van de door de
keizer gedecreteerde rijksban op
de
keurvorst van Brandenburg,
uitgesproken omwille
van
de contributies in het Land van
Gulik
[Jülich],
Berg,
Kleef,
Mark et cetera, waardoor
de keurvorst
wellicht van zijn onderdanen en landen beroofd wordt. De graaf
verzoekt
bijgevolg de contributies op te schorten en belooft in ruil op hand
en
zegel de geleende 100.000 rijksdaalder met rente terug te betalen
in
vijf termijnen, of eerder, verdeeld in gelijke delen met de
daarop
vervallen rente. De inkomsten van de landen die in het akkoord
met de
hertog van Palts-Neuburg aan de
keurvorst zijn
toegewezen, wijst hij hiervoor in het bijzonder aan. Daarnaast
stelt
hij als voorlopige regeling voor achthonderd of negenhonderd
infanteristen gedurende
enkele maanden, totdat het leger ontbonden zal zijn, te
onderhouden,
waarna men de zaken des te makkelijker zal kunnen afhandelen. De
compagnieën ruiters zullen evenwel afgedankt moeten worden. De
graaf
houdt
vol dat de keurvorst, naar proportie van de hem toegewezen landen,
tot
niets meer dan dat verplicht is volgens de alliantie.
Op verzoek van HHM zal de RvS zijn advies hierover uitbrengen.