Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 7

02/01/1920

vrijdag 2 januari 1920

Eerste ministerraad in ’t nieuwe jaar. Ruijs hield een lange rede over de positie van ’t kabinet. Hij meende dat uit de nieuwjaarsartikelen in de verschillende bladen wel gebleken was dat Van Karnebeek, De Visser en ik de drie sterkste posities hadden. (Vooral de Nieuwe Rotterdamsche Courant had met overdreven lof over mij geschreven. Ook Het Vaderland en zelfs de Nieuwe Courant waren vol lof). De twee zwakste steeën waren we nu kwijt; een derde zwakte was De Vries. De Loods, het orgaan van Treub, had al voorspeld dat hij op 7 januari ook over zijn leeningwet zou struikelen en dat dan ’t heele kabinet wel zou opdoeken, om vervangen te worden door een gemengd kabinet – natuurlijk met Treub als formateur! Conclusie: De Vries moest krachtig optreden; het heele kabinet moest achter hem staan. Dan zou hij ’t wel halen.

De moeilijkheid is dat we geen eigenlijke meerderheid hebben. Staalman en Van de Laar zijn niet te vertrouwen; mr. Van Groenendael, door zijn pro-Belgische houding gecompromitteerd, is steeds afwezig. Van Rijzewijk en De Wijkerslooth zijn ziek. In elk geval moeten we 15 mei zien te halen. Dan treedt ’t vrouwenkiesrecht in werking en zal de linkerzijde vooral bevreesd zijn voor kamerontbinding.

            Mijn wijziging van de Woningnoodwet, de onteigening van leegstaande woningen beoogende, kreeg ik er door. Heemskerk had er groot bezwaar tegen gemaakt. Maar de Raad van State had een gunstig advies uitgebracht. Er zal wel een storm over opsteken! Ik heb in de memorie van toelichting eenige krasse – maar zuiver-roomsche – opmerkingen over het eigendomsrecht neergeschreven. Die zullen nogal stof opjagen! Dat kan een mooi principieel debat worden.

            Ruijs had een uitvoerige nota over de defensie. Ze was van Colijn. Hij zal gevraagd worden voor ’t nieuw te vormen departement van landsverdediging. Maar hij zal  wel weigeren om zijn lucratief baantje van directeur der Koninklijke Petroleum Maatschappij op te geven. Men zegt dat hij daar twee ton per jaar mee verdient.

            Er schijnt weer een staking van de transportarbeiders te dreigen. Het gevaar is groot dat de spoorwegmannen dan ook meedoen. En dat, terwijl maar bitter weinig troepen onder de wapenen zijn!

uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920)