Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 7

10/01/1920

zaterdag 10 januari 1920

Vandaag is het vredestractaat geteekend. De vrede is er dus, de oorlog althans is geëindigd. Maar hoe? Het is een vrede van machtsmisbruik en verdwazing door haat en vrees. Vooral Frankrijk treft de schuld van deze onmenschelijke vredesvoorwaarden. Wat zal er het gevolg van zijn? Wie weet, hoe spoedig een nieuwe oorlog, tenzij de volken zelf verstandig genoeg worden om hem te verhinderen en onmogelijk te maken. Ik herinner me dat ’t eerste artikel, dat ik als jongmensch in een krant schreef – in den toen te Leiden verschijnenden Zuid-Hollander – een dertig jaren reeds geleden! – handelde over  algemeene ontwapening. Ik dacht toen dat dit geen utopie was. Zullen thans de oorlogsgruwelen de oogen nog niet openen? Hoe het zij, naar vermindering van bewapening te streven, moet mijns inziens het doel zijn en vooral de katholieken hebben hier een taak te vervullen.

            Gevolg van de vredessluiting voor ons is dat ’t wetsontwerp betreffende onze toetreding tot den Volkenbond, dat reeds sinds lang gereed lag, thans moet worden ingediend; want binnen twee maanden moeten wij ons ja of neen uitspreken. Onze conclusie is geweest: ‘Ja, maar met een bezwaard hart!’ De memorie van toelichting, door Van Karnebeek zelf gesteld, is een mooi stuk werk.  Ik ben het er geheel mee eens, ook met de geopperde bezwaren.

Dinsdagavond hebben we ministerraad gehad uitsluitend over ’t defensievraagstuk. ’t Is een moeilijk punt, ook politiek. De Anti-Revolutionairen zijn veel meer militairistisch gezind dan de katholieken. De groote meerderheid in de Kamer, zeker  70 %, wil groote bezuinigingen. Het moet mijns inziens dien kant op. Maar gaan we al te ver, dan bestaat de kans dat de Anti-Revolutionairen hun steun aan ’t kabinet ontzeggen; dan springt de rechterzijde. Ziedaar ’t dilemma! Alleen wanneer Colijn de portefeuille wil aanvaarden, dan komen we er wellicht uit. Maar anders? Ik vrees echter dat hij niet zal willen. Vandaag komt hij uit Londen over en zal Ruijs hem vragen. De Graaff zal onderwijl zijn vrouw bewerken.

Woensdag ben ik kwart voor zes bij de koningin-moeder geweest. Het was een zeer aangenaam onderhoud. H.M. hield me tot kwart voor zeven! Van IJsselstein, die mij voorafging, was precies een kwartier binnen geweest. Zij sprak over allerlei onderwerpen; vooral de woningbouw en de werkloosheidsverzekering. Onderdoor allerlei huiselijke dingen, onder andere over de opvoeding der kinderen, het heerlijke van een groot gezin, enz. Toen zij zag dat ’t al kwart voor zeven was, zei ze eensklaps: ‘O, wat  heb ik u lang gehouden, maar ik vind ’t zoo prettig eens over al die dingen te kunnen praten; ga u nu maar gauw naar huis, ze zullen wel op u zitten te wachten!’

            Lize heeft een rare geschiedenis gehad. De vrouwen der ministers hebben weer moeten aanvragen hare opwachting te mogen maken bij de koningin en de koningin-moeder. Verleden zaterdag, toen we om half een naar Utrecht vertrokken, om met papa Bielders kennis te maken, kwam om kwart voor twaalf een lakei die den brief bracht, waarin zij verzocht werd dien eigen middag om kwart voor zes bij de koningin-moeder te komen. Ze heeft toen de boodschap doen afgeven dat ze uit de stad was! Met Nieuwjaarsdag zijn we samen naar de receptie bij de beide grootmeesteressen geweest. Die van H.M. de koningin-moeder zei dat zij aan de dienstdoende hofdame vooraf bericht had moeten zenden dat ze uit de stad ging! Ze heeft nu maar een briefje geschreven om haar verontschuldiging  aan te bieden dat zij dit verzuimd had.

            Ook bij Van Karnebeek zijn we op de receptie geweest. Het wemelde er van gezanten met hun dames. Hij stelde ons in ’t bijzonder voor aan den Duitschen gezant, met wien we nog even gepraat hebben. Waar ’n mensch al niet toe komt!

            Donderdag 8 januari was ’t Dies in Delft. Ik had ook een uitnoodiging gekregen voor ’t professorendiner. Ik ben er heen geweest. ’t Was erg gezellig, al die oude collega’s weer eens terug te zien. Er is warm op me getoast en ik heb nogal leuk geantwoord.

uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920)