Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 2

02/05/1893

dinsdag 2 mei 1893

Véél, zéér veel is er in de laatste vier dagen gebeurd, alles met betrekking tot de oprichting van onze R.K. studentenvereeniging.

            Vrijdagavond hebben we weer eens commissievergadering gehouden. Na lang delibereeren hebben we ’t volgende bepaald: woensdag a.s. zullen we een officieele vergadering houden in Café Suisse. Daartoe zijn ± vijftien studenten uitgenoodigd: we hebben ze allemaal nog eens afgeloopen: bij hen, die we wederom niet thuis troffen, hebben we een brief achtergelaten.

            Ruijs van Beerenbroek was nog steeds uit de stad: de juffrouw vertelde, dat hij ongesteld was: ik vroeg zijn adres (Van den Boschstraat 31, ’s-Gravenhage) en schreef hem een langen brief, waarin ik alle plannen uiteenzette. ’k Heb van hem gisterenmiddag een zeer welwillend antwoord ontvangen; wat ik hem geschreven had, droeg zijn ‘volle instemming’ weg. Jammer, dat hij in de eerste weken niet in de stad komt: ik had hem zoo gaarne tot praeses van onze vereeniging benoemd gezien: al [p. 357] ken ik hem niet persoonlijk, uit ’tgeen ik van zijn niet-vrienden gehoord heb, valt op te maken, dat ’t ’n flinke kerel is.

            Op die vergadering zal ik namens de commissie ’t woord voeren en verder die vergadering praesideeren. Ik denk het zóó te doen: eerst een uitvoerige speech over 1. het doel en het nut eener katholieke studentenvereeniging, 2. hoe dat doel bereikt kan worden, 3. welke moeilijkheden òf overwonnen òf vermeden moeten worden. Die moeilijkheden zijn namelijk 1. de verhouding tusschen al- of niet-corpsleden, 2. de verhouding tot de proffen: toen namelijk voor 25 jaar ook zulk een vereeniging hier in Leiden is opgericht, werden de studenten die er lid van waren, sterk gepest door de proffen bij hun examens; bijvoorbeeld de oprichter, een zeer knappe kerel, droop acht maal voor zijn candidaats in de rechten!!!

            Ik weet dit alles van pater Van Schijndel: toen ik namelijk zaterdagmiddag bij Geurts was, ried hij me sterk aan om eerst eens met pater Van Schijndel, de praeses van ‘Geloof en Wetenschap’ in Amsterdam te gaan confereeren. [p. 358] Ik telegrafeerde dadelijk naar Phons, dat ik zondag overkwam en de volgende dag (zondag) om even over twaalven zat ik reeds bij Van Schijndel te peroreeren.

uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893)