Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 2

18/05/1893

donderdag 18 mei 1893

Lang ist es her! dat ik den vorigen maal, toen ik bezig was met op te teekenen, onderbroken werd. Er is zooveel gebeurd in die zestien dagen, dat ik nauwelijks me alles nog goed herinner en zeker niet alles kan opschrijven.

            Laat ik beginnen waar ik geëindigd ben. Ik was dan bij pater Van Schijndel (zondag 30[15] april). Hij ontving me allervriendelijkst en keurde onze plannen goed. Dien dag ben ik bij Phons gebleven en heb me uitstekend geamuseerd natuurlijk!

            Daarop hebben we woensdag 3 mei de uitgeschreven vergadering gehouden. Ik zou presideeren. ’k Begon met een lange speech. Daarop debat, heel kort. Toen stelde ik voor de volgende ‘verklaring’ te laten teekenen (na eenig debat werd hiertoe bij acclamatie besloten): [p. 359]

            Ondergeteekenden,

verklaren overtuigd te zijn van het nut en de noodzakelijkheid van wetenschappelijke bijeenkomsten door katholieke studenten, waarin onder leiding van een R.K. priester besproken worden die theorieën vooral, welke met geloofswaarheden in strijd zijn,

waarom zij wenschen toe te treden tot eene vereeniging die zich dit ten doel stelt.

Hiermede beoogde ik twee partijen te voldoen: vooreerst pater Van Schijndel, die wilde, dat de vereeniging slechts in princiep werd opgericht, en den studenten die haar wèrkelijk wilden oprichten. Beiden vonden mijn motie uitstekend: de kunstgreep was dus gelukt.

            Ook een andere: ik wilde Ruijs van Beerenbroek tot president gekozen hebben. Dit lukte: juist met één stem meer dan ik werd hij president, ik daarop vice-president, H. Kortman penningmeester, Jasper van Vlierde eerste secretaris, Sanders tweede secretaris. [p. 360]. Vooraf had ik de volgende motie van orde doen aannemen:

De vergadering van katholieke studenten bijeengekomen te Leiden den 3en mei 1893 tot oprichting eener katholieke studentenvereeniging, draagt aan het door haar gekozen voorloopig bestuur op:

1. in onderhandeling te treden met den hoogeerwaarden pater provinciaal der Jezuïeten om door hem een pater Jezuïet te doen aanwijzen, die de wetenschappelijke bijeenkomsten zal leiden,

2. met dien zeer eerwaarden pater, door den proviciaal benoemd, te spreken over een conceptreglement,

3. het opstellen van een conceptreglement,

4. dat conceptreglement te doen drukken en een exemplaar daarvan aan de onderteekenaars der ‘verklaring’ te zenden,

5. minstens drie dagen na die rondzending een nieuwe vergadering voor die ondertekenaars uit te schrijven.

Om acht uur begonnen, eindigde de vergadering hierop om elf uur. Jongens! wat was ik [p. 361] moe! Die lui hadden me zoowat den geheelen avond alleen aan het woord gelaten!

Den volgenden dag … bedankte de eerste secretaris, omdat hij voor zijn examen zat en minstens vier dagen van de week niet in de stad was. ’k Deed alle mogelijke moeite om hem van dit besluit af te brengen: ’t hielp niet en ik moest zijn ontslag wel aannemen.

Beter deed Ruijs de Beerenbroek; hoewel nog steeds ongesteld, nam hij toch zijn benoeming tot praeses aan.

De tweede secretaris schreef nu naar den provinciaal om belet voor het bestuur te vragen. Hij schreef terug, dat hij aan pater Van Schijndel alle volmacht had gegeven om in zijn naam te handelen. Donderdag 11 mei kwam nu pater Van Schijndel over en werd er bij mij bestuursvergadering gehouden. Pater Van Schijndel zei, dat hij door den provinciaal was aangewezen op voorwaarde, dat wij zijn reis- en verblijfkosten zouden vergoeden. Daarvoor moest een vaste som van f 150.– worden bestemd. Hij wilde, dat wij daarover terstond zouden beslissen: lastige positie! We deden het, met de bijweging, dat, zoo de vergadering [p. 362] dit besluit niet mocht goedkeuren, dat wij dan persoonlijk voor één jaar zouden instaan.

Vervolgens stelde pater Van Schijndel voor om het opstellen van een conceptreglement eerst onder de vacantie te doen. Weer aangenomen op voorwaarde, dat nog vóór de vacantie een vergadering zal worden uitgeschreven, waarop het voorloopig bestuur verslag zou doen van zijn handelingen. Pater Van Schijndel zou er ook verschijnen om een installatierede te houden.

Om half twaalf was ook die vergadering afgeloopen. Onder het heengaan ried pater Van Schijndel ons nog aan om bij monseigneur op audiëntie te gaan. Aldus deden we dinsdag laatstleden, 16 mei. Daar Ruijs wegens ongesteldheid niet mee kon gaan, moest ik alweer het woord voeren. We werden zeer welwillend ontvangen en de bisschop drukte zijn hooge tevredenheid uit over ons streven. Toevallig kwam vlak na ons nog pater Van Schijndel. We hebben hem opgewacht en daarna nog veel besproken. De aanstaande vergadering is bepaald op woensdag 31 mei.

Gisterenavond nóg iets bijzonders: [p. 363] de laatste vergadering van het Leocomité. De inkomsten bedroegen 1490 gulden, de uitgaven 1447 gulden, dus batig saldo: f 47. Na lange deliberatie werd besloten om voor dit geld, na er ieder nog ± f 4.– bij gedaan te hebben, een diner aan te bieden aan de beide sprekers (meneer Lohmeyer en pater Ermann) en den heer Driessen, aan wien we groote verplichtingen hebben. Het zal gehouden worden op dinsdag 30 mei ’s avonds om half zeven (= zeven uur) ten huize van den heer Smulders, die het tegen kostende prijs zal leveren.

De vergadering werd gehouden ten huize van den heer Schmier; dus de derde maal, dat ik daar in huis kwam, maar ook ten derde male zag ik … ‘niemand’!

Met al die gekheid heb ik het de laatste drie weken afgerazend druk gehad, temeer daar ik slechts drie colleges erdoor verzuimd, vaak gerespondeerd en nog mijn ‘Boekenwereld’ voor De(n) [Katholieke(n)] Gids geschreven heb!

Ik zou nu kunnen eindigen, doch ik heb nog één heuchelijke mededeeling. Maandag was heerbroer thuis, zijn [p. 364] gewone dagje, om de veertien dagen. Om twaalf uur kwam moe thuis koffiedrinken. Om één uur kwam er een boodschap van den Rijn, dat Coba ongesteld was geworden en of moe dus gauw wou komen. Zou ’t moeten gebeuren? We dachten pas woensdag of donderdag. We gingen spoedig eens kijken en jawel, de baker was al gearriveerd, weldra ook de dokter. Toen spanning, spanning, spanning en … klokslag half negen klonk luid de stem van een klein kindje. Wat een vreugde in huis!! ’t Was er toch al zoo druk, omdat ze ’s avonds een partij hadden van 70 personen en den volgenden dag een van 60 en den dag daarop een van 40!! En nu nog zoo’n kleine jongen daarbij! ’n Dikzak, van wat ben je me! Hij woog ruim zeven en half pond! ’t Is een lust om hem te zien! Jammer, dat heerbroer juist om acht uur vertrokken was. Den volgenden dag ben ik hem gaan ‘aangeven’, maar daar ik noch meerderjarig noch getrouwd was, mocht ik geen getuige zijn! Enfin, hij heeft er toch niet minder mooie namen om: [p. 365] Gerardus, Bonifatius, Marie.

Tot nu toe gaat alles uitstekend, alleen had zus vanmiddag, geloof ik, een beetje koorts. Vanmiddag is heerbroer nog even over geweest om zijn kleinen neef eens te zien. Hij had ook echt lol in den kleinen dikzak! Ende zoo ben ik nu voor het eerst van mijn leven oom geworden!

[15] In het origineel ‘31’ april.

uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893)