Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 9

02/05/1924

vrijdag 2 mei 1924

’t Is gisteren werkelijk een mooie dag geweest. Om tien uur een plechtige mis in de St. Willebrorduskerk, opgedragen door den censor. De kerk was vol. Daarna samenkomst van ’t heele personeel in ’t Kasteel van Antwerpen. Ik hield een rede over Het Centrum en over Steenhoff. Smits sprak ook en verder verschillende uit ’t personeel. Om één uur lunchten we, daarna van twee tot vier receptie. De vicaris-generaal en de secretaris van den aartsbisschop, burgemeester en wethouders, vele oude Centrumvrienden: dr. Ariëns, pater Ermann, pastoor Bult, enz., vele vereenigingsbesturen, waarbij alle voormannen uit de Roomsch-katholieke vak- en arbeidersbeweging. ’t Was ’n ware manifestatie, die zeer treffend was. ’t Bleek, welk een mooie, eenige plaats ‘de krant van Schaepman’ nog bij ons katholiek volk inneemt.

            Om zes uur diner, met ’t heele personeel. Er werden uitstekende speeches gehouden. Toen ik om half elf vertrok hield ik nog ’n korte slotrede,  die insloeg. Meer dan 400 telegrammen en twee kamers vol prachtige bloemstukken kwamen in. Om half tien kwam er een serenade, waaraan alle katholieke vereenigingen van Utrecht deelnamen. Pastoor Duynstee hield ’n warme rede, waarvan ’t slot was, dat men besloten had een krachtige propaganda voor Het Centrum, vooral in Utrecht, op ’t getouw te zetten. Om half een was ik weer thuis. Vanmorgen weer vroeg op om om half elf te Leiden de nieuwe Handelsbeurs te openen. Ik moest weer ’n rede houden, die echter niet zooveel stof zal opjagen als de rede waarmee ik onlangs de tiende Jaarbeurs te Utrecht opende. ’t Was nu meer huiselijk en Leidsch. De burgemeester bedankte me in een geestig speechje voor mijn gebleven Leidsche sympathiëen.

            Vanmiddag weder te Leiden vergaderd met de boekhouder van Futura en die van ’t Centrum. ’t Bleek, dat de zaken niet kwaad staan, mits 1. er nog een halve ton kapitaal kwam en 2. de toestand zich bleef ontwikkelen als in de laatste maanden, vooral in april. Zoo niet, dan staan we er  zwak voor. Een ernstige tegenslag zou ’t heele gebouw kunnen doen ineenstorten. Ik zal dus deze maand mijn best doen om dit kapitaal bijeen te brengen. Als ’t maar gelukt!

            De conferentie, woensdag met Nolens, Schokking en Rutgers had geen resultaat. De twee eersten waren onvermurwbaar tegen ’t salariswetje, mijns inziens op volkomen onjuiste grondslag. Ze erkennen dat de staat ’t recht heeft om de salarissen te verlagen, maar wilden toch dat dit niet door den wetgever, maar door den rechter zou worden uitgemaakt.  Conclusie: ’t wetsontwerp moet niet verder behandeld worden, anders wordt ’t zeker verworpen. Maar wie moet voorstellen ’t van de agenda af te voeren? Nolens en Schokking zeiden: de regeering, Rutgers en wij (Ruijs echter weifelend): de Kamer. ’k Ben benieuwd hoe ’t loopen zal. Maar dat is zeker, dat we in ’n leelijke impasse zitten. Hoe komen we eruit? Voor Het Centrum zou ik haast wenschen, dat ’t maar weer eens op ’n crisis uitliep!! 

uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932)