Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

02/09/1917

zondag 2 september 1917

Mijn ‘vacantie’ is om, morgen ga ik aan ’t werk om mijn colleges 1917/18 voor te bereiden.

Ik heb bijna in een geheel jaar niets aangeteekend, eigenlijk omdat ik geen tijd had. Een onmogelijk druk overgangsjaar heb ik achter den rug. Maar toch zie ik er met groote voldoening op terug.

Mijn eerste jaar in Delft is een gelukkig jaar geweest, in velerlei opzichten. Zóó had ik ’t me zeker niet voorgesteld! Had ik vooraf geweten, hoe ’t zijn zou, ik zou niet zoolang  geaarzeld hebben of ik de benoeming te Delft wel zou aannemen. Integendeel: ik had onmiddellijk ja gezegd.

De omgang met de collega’s heeft in geen enkel opzicht ook maar iets te wenschen overgelaten. Met verschillenden ben ik zelfs zeer bevriend. Hoe ’t komt, begrijp ik zelf niet – reeds aanstonds heb ik een zekeren invloed gekregen, dien mijn voorgangers niet hadden. Slechts één voorbeeldje uit vele andere.

Tot nu toe was ‘’t administratief recht’ – dat is de Delftsche collectieve naam voor staatsrecht, arbeids- en fabriekswetgeving, waterschapsrecht en dergelijke – niet zeer in tel. Kreeg bij ’t examen een candidaat een zeer slecht cijfer, maar waren z’n andere vakken goed, dan verzetten m’n voorgangers zich tegen toelating, er werd gestemd en met op ’n paar na algemeene stemmen werd – tòch tot toelating besloten. Dat was ook aan de studenten wel bekend.

Nu had ik bij de juni-examens er dit jaar drie – toevallig ieder in een andere afdeeling! –  die bij mij absoluut onvoldoende waren, maar alle overige vakken goed, ja zelfs zeer goed. Eén bijvoorbeeld had niet anders dan achten en negens, maar bij mij één.

Nu zul je ’t hebben, zei collega Valckenier Kips. Je zult zien dat ze er alle drie met glans doorkomen! Ik bezocht zelf de drie afdeelingsvergaderingen en maakte natuurlijk, – alsof ’t vanzelf sprak! – bezwaar tegen toelating. Er werd een beetje over gepraat; bijna iedereen gaf me gelijk en zonder stemming werden alle drie die heeren afgewezen. ‘Hoe heb je dat klaar gespeeld?!’ riep Valckenier Kips verbaasd uit. ’t Gekke is, dat weet ik ook niet! ’t Geval zelf heeft onder de studenten groote consternatie gewekt. Dat was iets ongehoords, dat iemand droop alleen voor de arbeidswetgeving, terwijl al zijn andere vakken goed waren!

Ook met de studenten is de verhouding zóó als ik die gaarne zou gewenscht hebben. De colleges over arbeidswetgeving waren altijd druk bezocht, ook door hen die niet  verplicht waren ze te volgen, bijvoorbeeld omdat ze ’t candidaatsexamen al afgelegd hadden. ’t Schijnt dat de wijze waarop ik de stof behandelde, die geheel van die door mijn voorgangers gevolgd afweek, erg in den smaak viel. Vroeger werden in één jaar al de wetjes – arbeidswet, arbeidscontract, hinderwet, veiligheidswet, stoomwet, auteurswet, merkenwet, octrooiwet, enz., enz. – behandeld. Voor iedere wet één à vier colleges! Dat moet wel ongelooflijk saai geweest zijn. En wat hebben aanstaande ingenieurs nu daaraan? Mijns inziens niets. Ze zijn dat alles veertien dagen na hun examen toch al weer vergeten.

Ik heb dat dus aanstonds geheel anders opgevat. Ik dacht: ze moeten een inzicht in ’t geheel krijgen, de oorzaken en redenen kennen, de groote lijnen overzien – daar hebben ze wat aan en dat beklijft. Ik heb dus een heel jaar college geven alléén over de begrippen: arbeid, arbeidscontract, arbeidersvraagstuk en arbeidswetgeving. ’t Kostte niet veel moeite dat een beetje  interessant te maken. En blijkbaar vonden de lui ’t ook interessant. Meermalen vernam ik dat, soms op zeer typische wijze.

Zoo kwam ’n student bij me, die een paar weken ziek geweest was, om te vragen hoe hij zijn dictaat zou bijwerken. ‘Nu, er zitten een goede honderd studenten op ’t college, daar kun je toch wel een dictaat van leenen?’

‘Ja, dat heb ik al gedaan, maar die zijn zoo onvolledig.’

‘Dat begrijp ik niet. Laatst hoorde ik juist van een student dat ’t bij mij juist zoo gemakkelijk was om dictaat te maken?’

‘Zeker, dat is ook zoo. Maar de questie is deze: ’t eerste kwartier teekenen ze altijd ijverig op, maar dan zitten ze te luisteren en vergeten op te teekenen.’

Ik lachte eens. ’t Jongmensch vreesde zeker dat ik al te ijdel zou worden en liet er op volgen: ‘Och ja, professor, u weet niet hoe geweldig saai hier de andere colleges zijn en daarom is ’t een ware verademing als we bij u komen, dan hoor je tenminste iets, wat je interesseert! Maar dat neemt  je dan ook zoo  in beslag dat je na een kwartiertje eenvoudig vergeet om iets op te teekenen.’

’t Leukste was dat ’t mij ook al een paar keer was opgevallen dat in de tweede helft van ’t college zoo weinig werd opgeschreven, behalve dan door een paar altijd ijverige damesstudentjes. Maar mijn conclusie eruit was juist andersom geweest: ’t schijnt, dat de lui ’t weinig interessant vinden en de moeite niet waard om iets op te teekenen! Achteraf is me toch wel gebleken dat mijn hypothese onjuist en de verklaring van dien student juist was.

Wat de examens zelf betreft, zij zijn me ook buitengewoon meegevallen. Verschillende negens en tienen kon ik geven. En op de ongeveer 80 candidaten waren er hoogstens een zeven of acht onvoldoende. Valckenier Kips, die er steeds bijzat en ’t beter kon beoordeelen dan ik, was er opgetogen over: ’t was me niet een papagaaiwerk, maar de lui begrepen er wat van en konden erover praten! Juist wat ik wou! 

Wat mijn Delftschen arbeid betreft, kan ik dus met een dankbaar hart spreken van een gezegend jaar, waarvoor ik den goeden God niet dankbaar genoeg zijn kan. Van dit eerste jaar hing alles af. Slaagde ik, dan was in Delft mijn positie voorgoed gevestigd. Slaagde ik nog niet, dan zou ’t een groote toer geweest zijn om later een beteren indruk gevestigd te krijgen.

De economiecolleges, onder mijn voorgangers totaal verloopen (’t is geen examenvak!), waren nog niet dàt. Wel nam ’t getal toehoorders geleidelijk toe, maar dat moet toch anders worden. ’k Ben wel benieuwd of ’t dit jaar al beter is.

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)