Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

07/02/1918

donderdag 7 februari 1918

Sinds lang teekende ik niets op, vooreerst wegens gebrek aan tijd en vervolgens, omdat ik wegens de kolenschaarschte weinig gelegenheid heb: ’s avonds zitten Lize en de oudsten gewoonlijk ook op mijn kamer om een andere kachel uit te sparen. Misschien werk ik mijn aanteekeningen  spoedig eens bij. Vandaag alleen over ’t ééne, dat al mijn denken vervult en beheerscht.

Onze kleine Gusta – op Goeden Vrijdag wordt ze tien jaar – is heel, héél ernstig ziek. Welk een treurige Kerst- en Nieuwjaarsdagen hebben we doorgemaakt. En nog steeds is de toestand kritiek, de laatste dagen weer erger zelfs.

Eigenlijk is ze na den roodvonk, voor ’n anderhalf jaar, nooit geheel goed geweest. Ze zag er slecht uit, maar mankeerde schijnbaar niets. Maar in november ging ze klagen over pijn in hals en schouder. Rhumatiek, dachten we. Maar alle warmte gaf niets. Toen naar een kinderarts, dr. Gorter. Ook hij dacht aan rhumatiek. Doch na veertien dagen gaf hij ’t op en adviseerde een chirurg te raadplegen. Voor dit te doen, gingen we naar onzen huisdokter, Weebers. Ook deze meende dat ’t een rhumatische aandoening was. Doch ook hij bemerkte weldra dat zijn medicamenten niets uitrichtten; de pijn werd erger; alle eetlust verdween; ze ging zienderoogen achteruit.

Alles werd onderzocht, bloed, urine, borst – maar niets werd gevonden. Eindelijk een foto met X-stralen. Daarop meenden zij een ontsteking van den halswervel te zien. Toen kwam de chirurg, dr. Bruïne Groeneveld,  op zondag 16 december kwam hij, drukte op een bepaalde plek van haar hals. Au!, riep ze. Precies, zei hij, daar zit ’t. Hij wilde nog een nieuwe foto nemen. Dit gebeurde op maandag en woensdag 19 december werd ons meegedeeld dat Gukie in ’t St. Elisabethsgesticht moest worden opgenomen om er vier à vijf weken in een rekverband te liggen. En op donderdag 20 december bracht Lize er haar heen, nadat ik ’t haar ’s morgens gezegd had. Thans is ’t – juist vandaag – al reeds zes weken dat zij daar ligt.

Eén ding was zonderling. Thuis had ze steeds normale temperatuur gehad, daar ging deze terstond stijgen. Nadat zij een veertien dagen in ’t rekverband had gelegen, kwam de crisis. Zaterdag 5 januari steeg de temperatuur tot 39.9. Zondagochtend gedaald tot 37.4, maar ’s avonds weer 39.9. De zuster deelde me mede dat de dokters haar verzocht hadden me te zeggen dat de toestand  zeer kritiek was en dat ze ’t hoogstens een vier of vijf dagen zou uithouden; het was dus gewenscht dat ze de laatste H. Sacramenten zou ontvangen. Maandag was de temperatuur weer 39.6. Dinsdagochtend werd ze bediend. En dien eigen dag trad de beterschap in. De temperatuur kwam niet hooger dan 37.8. Welk een verademing! Toch volgden toen nare dagen. Waarschijnlijk was een abces naar binnen doorgebroken. Ze wilde absoluut niets gebruiken, dagen lang. Ze wilde niemand zien; zelfs Lize en mij liever niet. Driemaal daags kwamen we bij haar en telkens zei ze: ga nu maar weg, kom vanavond maar niet terug.

Maar na 13 januari kwam er beterschap. Ze ging weer eten, steeds meer. Ze werd vroolijk en opgewekt. Dat duurde zoo een veertien dagen. Toen ging ze weer over pijn klagen. Die pijn werd steeds erger en erger. En deze week waren haar armen en handen bijna geheel verlamd. Het eten wordt alweer minder, de temperatuur stijgt weer. Eergisteren 38.6, gisteren 39.2 en nu, om 12 uur, was ’t alweer 38.9.

Klaarblijkelijk gaan we weer eenzelfde crisis tegemoet. Zal ze er weer dóór komen? Gelukkig is ze wat aangesterkt; ze zag er alweer wat beter uit. Maar thans heeft ze weer dezelfde grauwe, geelachtige tint van toen.

We houden allen de zeven woensdagen van St. Josef. Tot kleine Joke toe bidt mee. Toen ’t voor ’n veertien dagen wat beter was, zei ze heel beslist: ‘Dat dacht ik wel; gisterenavond heb ik tegen Onze Lieve Heertje gezegd: als je Gukie nou heel gauw beter maakt, dan zal ik vanavond héél mooi drie weesgegroetjes bidden. En dat heb ik ook gedaan. Nou! …’

’t Is zoo’n geval, waar de dokters blijkbaar niets aan kunnen doen. Het eenige middel is: bidden. O God, verhoor ons! Laat ons onze lieve Gukie behouden!

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)