Dagboeken

 
English | Nederlands

AA, inv. nr. 1230

03/08/1935

zaterdag 3 augustus [1935]

Gisteren heeft Colijn voor de radio een rede gehouden. Op 31 juli had hij aan den voorzitter van de Tweede Kamer meegedeeld, dat de regeering het niet noodig achtte zich aan de Kamer met een regeeringsverklaring te presenteren. Verwacht werd dus, dat die regeeringsverklaring nu over de hoofden van de volksvertegenwoordiging heen, per radio aan het Nederlandsche volk zou worden bekend gemaakt, wat natuurlijk staatsrechtelijk volkomen onhoudbaar zou zijn geweest. Het zou mij niet verwonderen, of dit was toch aanvankelijk het plan, dat Colijn koesterde. Maar dan is hij toch van die meening afgebracht, want zijn radiorede was niet veel meer dan een preekje, waarin hij tot rust en kalmte vermaande. Wat de verhouding tot de katholieke kamerfractie betreft, merkte hij op, dat er wel tusschen het vorige kabinet, maar niet met het nieuwe kabinet een conflict bestond en dat hij vertrouwde, dat het ook niet zou ontstaan. Het regeeringsprogram zou worden meegedeeld in de troonrede op den derden dinsdag van september, dus 17 September.

            Ik had bij voorbaat een vergadering van de katholieke kamerfractie tegen hedenmiddag twee uur uitgeschreven. De vraag was toch, of wij gebruik zouden maken van de bepaling in het reglement van orde, dat aan tien leden de bevoegdheid geeft de bijeenroeping van de Kamer aan den voorzitter te vragen. De sociaal-democraten hadden reeds vergaderd en gepubliceerd, dat zij in de gegeven omstandigheden dit niet zouden doen, maar het zouden overlaten aan de katholieke kamerfractie. Ik deelde in de fractie als mijn meening mede, dat wij dit niet moesten doen. De moeilijkheden op de beurs  zouden dan voortgaan en wij kregen dan geheel het odium, dat het onze schuld was, dat de gulden gekelderd was. Bovendien zou een debat op dit oogenblik, nu de gemoederen van weerskanten zeer verhit waren en het kabinet blijkbaar ook nog niet met een program gereed was, waarschijnlijk het conflict nog verscherpen, terwijl onze positie zwakker was geworden dan op 23 juli. Wij moesten dus rustig afwachten, of Colijn nog onderhandelingen met ons zou openen en in elk geval hoe op 17 [september][23] de troonrede zou luiden en hoe dan het kabinet zou zijn samengesteld.

            Algemeen was men het daarmee eens en er werd besloten in dezen geest een communiqué aan de pers af te geven. Ruijs merkte op, dat daarin nog twee dingen moesten komen, vooreerst een mededeeling, dat wij na de troonrede zouden overwegen of wij aan de Kamer zouden voorstellen haar met een adres van antwoord te beantwoorden, en ten tweede moest er iets inkomen over onze houding tegenover de drie katholieke ministers, die in het kabinet, niettegenstaande het conflict niet opgelost was, waren blijven zitten.

            Ik merkte op, dat ik tegen een adres-debat dit bezwaar had, dat men dan bij het publiek, dat nu eenmaal niet voldoende onderscheidingsvermogen heeft, den schijn zou wekken, alsof wij de troonrede van de koningin becritiseerden. Ik zou daarom meer voelen voor het aanvragen van een interpellatie. En wat de drie katholieke ministers betrof, deelde ik volkomen de verontwaardiging over hun houding en vooral over het feit, dat zij de voor ons grievende regeeringsverklaring van 23 juli hadden goedgekeurd. Maar ik meende, dat wij deze vuile wasch maar liever in de familie zelf moesten beredderen. Het slot was, dat wij het navolgende communiqué aan de pers afgaven:

In verband met de mededeeling in de radio-rede van dr. Colijn, dat het kabinet op den derden dinsdag van september zijn program aan de Staten-Generaal zou meedeelen, werd het van de zijde der kamerfractie[24] juister geacht, behoudens bijzondere omstandigheden, deze mededeeling af te wachten en dan te overwegen of het wenschelijk is, in de Kamer voor te stellen, de troonrede met een adres van antwoord te beantwoorden ofwel een interpellatie aan te vragen.

[23] Oorspronkelijk abusievelijk ‘juli’.

[24] Het woord ‘fractie’ is naderhand doorgestreept.

uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941)