Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 7

04/06/1920

vrijdag 4 juni 1920

Zie zoo, de interpellatie-Schaper is afgeloopen niettegenstaande de obstructie. ’t Is zoo nu en dan een ergerlijke vertooning geweest. Schaper was in zijn eerste rede nogal kalm. Ik antwoordde in een rede van ’n goed half uur,  waarin ik overtuigend aantoonde dat er aan mijn departement zoo hard mogelijk gewerkt was. Toen kwam Schaper toch met ’n motie, waarin de Kamer erop aandrong dat de Arbeidswet nog op 1 juli zou worden ingevoerd. Uit mijn feitelijke mededeelingen was duidelijk dat dit absoluut onmogelijk was. Toen gaven zich verschillende sociaal-democraten als spreker op. Het werd vijf uur, toen vroegen ze stemming over de verdaging. Onmiddellijk verlieten ze de zaal, zoodat er maar 42 leden overbleven. Uit!

            Vandaag voortzetting. Het begon weer met obstructie. Duys hield ’n lange rede om voor te stellen een commissie te benoemen om te onderzoeken, wat de oorzaak was van de ziekte van het lid Bakker, die bericht van verhindering had gezonden. Enz. Toen dit ’n uur geduurd had, kwam Schaper in mijn buurt. Ik zei hem: ‘Men kan wel zien dat uw interpellatie ernstig gemeend is! Wat ’n figuur sla je bij de arbeiders!’ Dit sloeg in. Hij vroeg ’t woord en zei dat de obstructie op zou houden – voor vandaag natuurlijk –  wanneer de rechterzijde beloofde geen motie tot sluiting van het debat voor te stellen. De president zei terstond: ik stel voor dat de interpellatie tot half vijf mag duren. Aangenomen! Rechts waren sommigen boos. Ik was er blij mee. Vier dagen heb ik nu in de Kamer zitten verlummelen!

            Toen ging alles vrij goed. Onderwijl kwamen drie sociaal-democraten bij me, Hermans, K. ter Laan en nog een, die mijn bemiddeling vroegen om een eind aan de obstructie te maken! Ik moest vooral niet denken dat men mij onaangenaam wilde zijn! Ik antwoordde: ‘Jelui zijt te ver gegaan; ik zie geen mogelijkheid om na hetgeen gebeurd is eenige inschikkelijkheid van de rechterzijde te verkrijgen; dat zou als een succes voor de obstructie uitgelegd worden; dat mag men niet risqueeren.’ Tenslotte kwam om half vijf de motie in stemming. Allen stemden tegen, behalve de sociaal-democraten.  Ik ben er dus goed tusschen uit gekomen. Maar dinsdag begint de herrie eerst recht!

uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920)