vorige (1-6-1920) | | volgende (4-6-1920) | kalender |
dagboekcahier 7 02/06/1920 woensdag 2 juni 1920 Het spel is vandaag in de Tweede Kamer weer voort gespeeld. Van een tot half zes heb ik er weer gezeten, maar tot de behandeling der interpellatie is ’t niet gekomen. ’t Is weer een treurige janboel, onder aanvoering van Duys. Den geheelen middag zijn redevoeringen gehouden zonder inhoud, zoogenaamd over de regeling van werkzaamheden, afgewisseld door tallooze stemmingen. Eindelijk is ’t zoover gekomen dat morgen nu met de interpellatie zal begonnen worden. Tenminste als men er niet iets op vindt om toch weer eerst over iets anders te praten, bijvoorbeeld over de notulen. Gebeurt dat, dan ga ik heen onder mededeeling dat ik de vragen wel schriftelijk zal behandelen. Eigenlijk had ik dit vanmiddag al willen doen. Nolens was ’t met me eens, maar de president en De Savornin Lohman ontrieden het. We zullen dus zien! ’t Was over half zes, toen ik in den ministerraad kwam die om vier uur begonnen was. Prof. Struycken was aanwezig die verslag uitbracht over de houding der Belgen in Parijs. Morgen wilde Van Karnebeek daarover een verklaring afleggen in de Tweede Kamer. Ik ried dit sterk af; beter was mijns inziens een schriftelijke mededeeling aan de Kamer. Tot zoover had ik juist geschreven, toen Van Karnebeek me opbelde. Hij had met Fock gesproken. Deze had na de zitting met Troelstra en Nolens overlegd, juist over de verklaring van Van Karnebeek. Troelstra had uitdrukkelijk toegezegd dat zijn partijgenooten over die verklaring niets zouden zeggen; hij zelf misschien een kort woord. Om deze reden meende ik dus mijn advies niet te moeten handhaven. |
uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920) |