vorige (29-4-1920) | | volgende (10-5-1920) | kalender |
dagboekcahier 7 06/05/1920 donderdag 6 mei 1920 Gisteren zijn de kaartjes van An en Frans verzonden, zondag 16 mei houden we receptie. De kogel is door de kerk. Gaarne had ik dit engagement nog wat uitgesteld, maar zij hadden in Lize een advocate, waartegen ik niet opgewassen ben. Zoo is dan onze eerste dochter verloofd. God zegene haar. Ik zie het met wat geruster hart dan een half jaar geleden. Frans is ’n flinke, degelijke jongen. De lessen in apologie bij rector Witteman volgt hij trouw. De invloed van ons gezin op hem is goed merkbaar. Als ze trouwen hoop ik dat hij een degelijk katholieke huisvader zal worden. Vandaag een eigenaardigen brief van de koningin gekregen. Ze heeft van Ruijs een nota ontvangen, waarin hij uitlegt, waarom hij de Weensche kinderen bij voortduring in ons land wil toelaten. Zij is daar mordicus tegen. Blijkbaar vermoedt zij dat Ruijs dit tegen mijn zin heeft doorgezet. Ze vraagt me nu allerlei inlichtingen en zeer positief, hoe ik hierover denk. De brief is ‘vertrouwelijk’ en ‘persoonlijk’. Ik vermoed dat zij dus bedoelt dat ik er met Ruijs niet over spreken mag. Dit maakt mijn positie nog moeilijker. Enfin, ik zal mij er wel trachten uit te redden! Maandag wordt ’t wetsontwerp over de ziekenfondsen in den ministerraad behandeld. Finantiën heeft ’n felle nota ertegen ingediend. Ik heb er kalm maar krachtig op geantwoord. De stemming in den ministerraad is vrij algemeen tegen: ’t kost teveel! Ik ben benieuwd of ik ’t toch weer winnen zal. Verleden week ben ik een avond bij Nolens wezen praten. Hij was ’t geheel met mij eens. Hij ried me echter sterk af de portefeuille-questie te stellen: dat kun je altijd nog doen! Maar wel moest ik, als ’t mis liep, voorstellen een conferentie met de leiders der rechterzijde: daar had deze recht op, wanneer ’t kabinet weigerde het toegezegde program uit te voeren. Ik zou dan ongetwijfeld de heele rechterzijde aan mijn zij vinden. Ik geloof dat dit een goede raad is. Maar beter is ’t, wanneer ook dit niet noodig zal zijn! We zullen zien. |
uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920) |