vorige (6-5-1920) | | volgende (22-5-1920) | kalender |
dagboekcahier 7 10/05/1920 maandag 10 mei 1920 De ziekenfondswet heb ik erdoor en al kan ik niet zeggen: met alle stemmen vóór, dan toch wel: met geen stem tegen. Ik heb een uitvoerige rede gehouden, 1. om de politieke noodzakelijkheid aan te toonen, 2. om de sociale dringende wenschelijkheid te betoogen, en 3. om de finantieele bezwaren te weerleggen. Bezwaren werden daarna alleen geopperd door De Visser – die echter uitdrukkelijk verklaarde dat hij ’t ontwerp noodzakelijk vond – en door De Vries, die zijn principieele bezwaren introk, doch finantieele bezwaren bleef houden. Vooral de bepaling dat de staat de gemeenten kon dwingen een ziekenhuis te bouwen, vond aanstoot, en ’t was te bemerken dat verschillenden dit bezwaar deelden. Ik vond ’t daarom taktisch om tenslotte zelf te verklaren dat ik die bepaling niet dringend noodig achtte, maar dat ik toch eerst, voor haar eruit te lichten, mijn deskundigen wilde hooren. De overige finantieele bezwaren wist ik voldoende te bestrijden. Tenslotte zei De Vries dat hij met ’t ontwerp mee wilde gaan, mits hij ’t zou mee onderteekenen. Ruijs en Heemskerk schenen ’t daarmee eens te zijn. Toen heb ik grof geschut gebruikt en verklaard dat de ervaringen, met de Woningwet opgedaan van dien aard waren dat ik mij met die medeonderteekening in geen geval kon vereenigen. Het einde is geweest: dat ’t ontwerp naar de Raad van State kon worden gezonden; vooraf zal ik dan met De Vries de questie van de gemeentelijke ziekenhuizen nog eens bespreken. Ik zal dan Koolen en mijn twee hoofdambtenaren daarbij vragen. Nu nog de aanvulling van de Invaliditeitswet en dan heb ik over de heele linie de overwinning behaald! ’t Is meegevallen. |
uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920) |