vorige (4-8-1925) | | volgende (11-8-1925) | kalender |
dagboekcahier 9 06/08/1925 donderdag 6 augustus 1925 Verschillende kranten bevatten nabeschouwingen over ’t afgetreden kabinet. Vooral De Volkskrant bevat een voor mij zeer waardeerend artikel van Kuiper. Gisterenavond lang met Van der Griendt vergaderd. Afgesproken is, dat ik 15 augustus als hoofdredacteur van Het Centrum zal optreden. Moge Maria door haar voorbede mij steunen om dit moeilijke werk, waardoor niet alleen Het Centrum maar ook Futura voor een debacle behoed mogen worden, te [doen] slagen. Eigenlijk moest ik eerst vacantie nemen. Maar ’t kan niet. De advertenties loopen nog steeds terug. Van der Griendt meent, dat daarin een keer ten goede zal komen, zoodra mijn naam aan ’t hoofd van ’t blad komt staan. Laten we ’t hopen, ’t is dringend noodig! Finantieel is ’t geen voordeelige zaak voor me: f 4500 ’s jaars, terwijl De Tijd en De Morgen me ieder f 12.000 aangeboden hebben! Maar ik kan en mag niet anders. Mijn biechtvader zei ook, dat als daardoor de anderhalf millioen, die in ’t Futura-concern zitten, gered kunnen worden, ik in geweten verplicht ben om het te doen. Onze Lieve Heer moge me dan verder helpen! Voor rente, premie levensverzekering en belastingen alleen heb ik f 10.000 ’s jaars noodig. Ik krijg nu f 6000 pensioen, f 4500 Tweede Kamer, f 4500 Centrum, f 1000 Katholiek Sociaal Weekblad en f 500 Voorhoede. Dat is f 16.500. Laat ik daar nu nog ± f 1000 bij krijgen aan tantièmes en rente. Dan heb ik dus voor mijn gezin f 7500. Dat is voor Den Haag zeer krap! Maar bovendien, ’t volgend jaar moet ik beginnen per jaar f 5000 af te lossen. Waar haal ik die vandaan? Ik hoop op ’n paar commissariaten. Maar zullen ze komen, thans, nu mijn naam onder den bekend geworden slechte toestand van Futura en door ’t faillissement van ’t Spaarfonds voor Bodemkultuur zeer geleden heeft?? Als ik den Centralen Raad van Beroep aannam, was ik er! Van der Griendt raadt ’t sterk aan, ook omdat hij ernaar verlangt, dat ik in Utrecht ga wonen wat natuurlijk voor ’t Centrum veel beter is. Maar ik vrees, dat ik dan weer, gelijk vroeger, teveel doe en daarom niets voldoende goed. Laat ik thans beproeven nog enkele punten uit ’t naast verleden aan te stippen. Wanneer ik erin slaag om Futura en andere te redden, dan heb ik dat, naast God, aan Van der Griendt en Bongaerts te danken. Van der Griendt, die zelf een zeer groote zaak heeft, heeft me trouw terzijde gestaan. Dan zat hij te Utrecht, dan te Groningen, dan te Roosendaal, dan te Leiden, dan te Arnhem, en in enkele maanden heeft hij op de totale uitgaven ± f 70.000 per jaar bezuinigd. Bongaerts trad op als voorzitter van ’t steunsyndicaat. Veel deed dit niet, ’t meeste heb ik zelf gedaan. We hebben eerst getracht een ton à fonds perdu bijeen te brengen, Defoer weigerde: hij vond ’t beter de zaak te laten failleeren en dan opnieuw te beginnen. Toen ging ik naar de firma Brenninkmeyer, die mij na een uur praten f 25.000 gaf. Een gelijk bedrag kreeg ik, door middel van prof. Barge, van Vroom & Dreesmann. Verder gaf Bongaerts f 5000, Schweitzer ook f 5000. De deken van Den Haag f 2000, die van Rotterdam f 3000, die van Amsterdam f 5000. Verder van enkele personen f 2000. Zoo kwam er tot heden ± 70 mille bijeen. Daarmee is de zaak staande gehouden en had Van der Griendt onderwijl gelegenheid haar te onderzoeken. Zijn eerste rapport kwam in april. Hij meende, dat de zaak met zeven ton nieuw kapitaal te redden was en dan ook flink rendeerend zou zijn. Maar waar ze vandaan te halen? In een later rapport, nadat hij een minder ongunstig oordeel gekregen had, kwam hij met een aanvrage van drie à drieënhalf ton, waarvan twee ton nog dit jaar zou noodig zijn. Hij wil dan Het Centrum omgeven met vijf plaatselijke bladen: Utrecht, Arnhem, Roosendaal, Zwolle, Groningen. De drie eerste plaatsen hadden we; in Zwolle verschijnt Het Overijsselsch Dagblad en te Groningen Ons Noorden. Beide bladen werken met verlies. 9 april trokken we samen naar Deventer om met enkele commissarissen over een exploitatiecontract te onderhandelen. Ze voelden er wel voor. Later gingen we een dag naar Groningen en spraken daar met de deken, pastoor van der Horst, en den president-commissaris van Ons Noorden. Daar bleek men wel voor samenwerking te voelen, maar niet terstond. Onderwijl moest ik Smits aan ’t verstand brengen, dat hij als directeur moest aftreden. Het steunsyndicaat weigerde eenig geld te geven, zoolang de directeur, die de zaken zoo grandioos in de war had gestuurd, nog in functie was. Op 26 maart deelde ik hem dit mee: een der zuurste middagen in mijn leven. Zeker, hij heeft me schandelijk behandeld, misleid, mijn naam misbruikt, enz., maar nog steeds geloof ik daarbij aan zijn goede trouw. Hij ziet zelf niet in, hoe schandelijk verkeerd hij heeft gehandeld. Hij heeft er mijn gezin, mijn vermogen en mijn naam aan gewaagd, zichzelf wijsmakend, dat hij ’t nog wel redden zou. De balansen maakte hij zóó op, dat er steeds winst bleek gemaakt te zijn, ofschoon thans blijkt, dat er tonnen verloren werden! Eerst wilde hij wel, later niet aftreden. Ik liet toen door commissarissen besluiten, hem te schorsen, tenzij hij alsnog ontslag vroeg. Hij eischte toen f 20.000!! Het eind is geweest, dat het steunsyndicaat hem zijn aandeelen – feitelijk thans waardeloos – afkocht voor f 5000 en hem een half jaar f 500 ’s maands toezegde. Daar nam hij genoegen mee en – vertrok met zijn gezin naar België. Ik heb hem bezworen dit niet te doen: er zou beweerd worden, dat hij voortvluchtig was, we liepen gevaar, dat de justitie zich met de zaak zou bemoeien. Toch deed hij het! En inderdaad wordt nu verteld, dat er een tekort van vijf ton is en dat hij gevlucht is! Dit maakt ’t veel moeilijker de zaak te redden. De toestand was zeer kritiek. Het Spaarfonds van Bodemkultuur had f 10.000 te vorderen en eischte deze op, met bedreiging van faillissement. Toen de junicoupon betaald moest worden, was er geen geld. Gelukkig kwam juist daags tevoren Barge, met de 25 mille van Vroom en Dreesmann! Zoo zat ik telkens in de angst. Hoeveel slapelooze nachten heb ik niet doorgebracht! En onderwijl ging mijn ministerieel werk door. 15 april een ontvangst van Engelsche architecten, die onze woningbouw kwamen zien en … bewonderen. Ik moest ’n Engelsche speech houden. Verschillende wetsontwerpen in de Tweede en Eerste Kamer; het wetsontwerp op ’t verbindend verklaren van de collectieve arbeidscontracten kwam gereed en werd naar de Hooge Raad van Arbeid om advies gezonden. Hoe ik dat alles, bij mijn vele departementale werk dat natuurlijk nooit stilstaat, heb volgehouden, begrijp ik zelf niet. Wel ben ik veel magerder en geheel grijs geworden en was ik soms zoo vermoeid, dat ik dacht er bij neer te vallen. Maar ik ben er door gekomen. 20 april 25-jarig bestaan Middenstandsvereeniging te Amsterdam: diner, tafelrede, 22 april feestrede gehouden! Ik was voor Futura in october voor f 20.000 borg gebleven. Dit bedrag moest in maart betaald worden. Ik kreeg drie maanden uitstel. ’t Steunsyndicaat had ook geen geld. Er is f 8500 van betaald. Onderwijl liepen mijn eigen finantiën ook spaak, doordat Futura geen dividend betaalde (f 2000) en ik het honorarium van ’t Katholiek Sociaal Weekblad ook niet meer ontving, terwijl 1 januari ’t salaris van minister van f 18000 op f 15000 was gebracht. Mijn heerbroer sprong me met f 2000 bij, terwijl ik nog f 2000 opnam op mijn polis van levensverzekering. Zoo ben ik er tot nu toe doorgekomen. Maar om het ongeluk compleet te maken, kwam de directeur van de drukkerij Berger te ’s-Bosch me meedeelen, dat die zaak ook vastliep. Daar heb ik onmiddellijk tot liquidatie besloten en kon er 100% worden uitbetaald! Goddank! Anders had ik daar ook al met mijn naam ingezeten. 7 mei in de Tweede Kamer mijn tweede échec geleden met een wijziging Bakkerswet. Een amendement Smeenk-Schaper, dat ik onmogelijk had genoemd, werd met één stem meerderheid aangenomen: die ene stem was van den voorzitter Koolen!! Vermoedelijk uit woede, omdat ik 1 mei zijn protégé, den voorzitter van den Raad van Arbeid te Venlo, die absoluut ongeschikt was, niet had herbenoemd! Daar werden de middenstandsbakkers nu ’t slachtoffer van! Ik heb toen ’t wetsontwerp ingetrokken. 2 juni toog ik naar Helmond om te zien of Van Thiel helpen wou. Integendeel: hij had reeds een derde hypotheek – volkomen veilig! – op ’t gebouw van Futura en vroeg me nu hem te bevoordeelen door hem nog onuitgegeven obligaties als onderpand te geven!! Maandag 8 juni bezocht ik notaris Pauwels en den heer Schröder alhier. Beiden beloofden steun, maar ze gaven nog niets. 12 juni ging ik naar Arnhem om met notaris Nolet en de deken erover te praten de Arnhemsche editie van Het Centrum, die 3000 abonnés heeft, in een plaatselijk dagblad om te zetten. Ze hadden er ooren naar. Ik moest dat doen, omdat ik gehoord had, dat De Gelderlander en de Nieuwe Venloosche Courant van plan waren in Arnhem een plaatselijk blad tegenover Het Centrum te stellen! 15 juni naar Uden, waar ik de burgemeester al sinds eenige jaren beloofd had de ontginningen en de woningbouw te komen zien. 19 juni ging ik met Van der Griendt naar den aartsbisschop. Hij had erg met me te doen, maar zei geen geld te kunnen geven. Na anderhalf uur praten waren we zoover, dat hij allen mogelijken moreelen steun toezei, maar – geen cent! Den volgenden dag kreeg ik echter een brief van hem, waarin hij f 10.000 toezei, zoodra ik f 190.000 bij elkaar had. ’t Is iets. Maar ik schiet er op ’t oogenblik niet mee op! 23 juni kwam de school van Heerlen weer in de Tweede Kamer: ik kwam met ’n suppletoire [begrooting] van f 80.000! Geweldig spektakel. Door behulp der sociaal-democraten kreeg ik er 40.000 door. Mijn laatste wetsontwerp! 30 juni weer naar Arnhem: een conferentie met de gezamenlijke pastoors. Ze zeiden allen steun toe voor ’t plaatselijk blad. Dit komt nu in ’t najaar als de rotatiepers er is. 1 juli: verkiezingen. Ze vielen precies uit als we verwacht hadden. De verwachting was 53 à 54 rechts. En we haalden 54. Daags tevoren boden wij ons ontslag aan. 2 juli naar Haarlem om met Van der Griendt te confereeren. Ik kwam met zware hoofdpijn terug. 3 juli nog in den ministerraad geweest, maar zaterdag was ik doodziek: vreeselijke hoofdpijn, braken. De dokter vreesde voor typhus. Maar de temperatuur ging niet boven 37.4. Ik heb toen 36 uur aan één stuk geslapen! Daardoor kon ik 5-6 juli niet naar Middelburg voor de vergadering van de Maatschappij voor Geneeskunst. Maar dinsdag 7 juli was ik weer in den ministerraad. 9 juli weer een avond bij Nolens geweest en afgesproken, dat ik Bongaerts zou vragen of hij geen minister van Arbeid wilde worden. 10 juli naar Groningen en 11 juli kwam onze tweede kleindochter Marie-Louise welgeschapen ter wereld. ’t Is gelukkig bijzonder voorspoedig gegaan. Lou en Stan waren gelukkig, wij ook! 13 juli had ik een lang onderhoud met Bongaerts. Hij wilde eerst niet, maar ’t eind was, dat hij er zin in kreeg. 17 juli zouden we naar Zwolle gaan, maar de heeren schreven ’t af. Dus zeker nog geen zin om ons ’t Overijsselsch Dagblad in handen te geven. Ze hebben er anders al zes en half ton in verloren, in vijf jaar tijds! Dinsdag 28 juli maakte ik mijn laatste ministerieele reis: naar Utrecht om de broodfabriek De Korenschoof te bezoeken. Dit bedrijf is ten gevolge van de afschaffing van den nachtarbeid, geheel machinaal gemaakt. ’t Was buitengewoon interessant het arbeidsproces te volgen. ’s Avonds commissarisvergadering van Futura en den volgenden dag commissarisvergadering van de D.O.S. en ’s namiddags van het steunsyndicaat. De laatste vergadering duurde van drie tot half zeven, maar – mocht er wezen! Eenstemmig was men van meening, dat na de rapporten van Van der Griendt de zaak als gered kon worden beschouwd, mits er drie en half ton nieuw kapitaal in werd gestoken. Men wilde dit zoo verdeelen: één ton renteloos, daarvan was reeds geplaatst f 64.000, rest nog f 36.000 te plaatsen; één ton à 5½% ; daarvan had de aartsbisschop reeds tien mille toegezegd. Beide bedragen zullen na tien jaar in eens worden afgelost. Met deze twee ton marcheert de zaak tot het voorjaar 1926. Dan zou ze zooveel verbeterd zijn, dat we de in januari stopgezette uitgifte van anderhalf ton 6% obligaties zouden kunnen hervatten. Het viel me bijzonder mee, dat ook mr. Ledeboer ’t hier geheel mee eens was. Hij is anders nogal zwaar op de hand. Maar … [230] toen dit aangenomen was en hij en prof. Barge en Bongaerts hadden beloofd ieder een derde van het benoodigde bedrag voor dit jaar te zullen trachten te plaatsen, kwam Van der Griendt met een bezwaar: ’t is mooi, maar daarmee zijn we er niet; er moet terstond al 20 mille zijn en daarna spoedig meer. Hoe lang duurt ’t eer die 5 ½% obligaties geplaatst zijn? En hoe moet de zaak onderwijl gefinancierd worden? Daar zaten we! Maar toen zei Bongaerts: dat is geen bezwaar; die ton plaatsen we wel; welnu, ik ben bereid om onderwijl voor een ton borg te blijven bij een bank! Ik had hem wel om zijn hals kunnen vallen! Eindelijk voor ’t eerst zonder acute zorg en angst! Van der Griendt zou zich terstond tot de Landbouwbank wenden om ’t krediet te verkrijgen; ik schreef ’n dringenden brief aan Fleskens, die er president-commissaris van is om ’t verzoek te steunen. Dat was woensdag 29 juli. Zaterdagochtend 1 augustus vroeg stond ik op ’t punt om naar den trein te gaan om in Eindhoven en Tilburg obligaties te gaan plaatsen, toen er een brief van Van der Griendt kwam: er moet maandag 20 mille zijn; over ’t krediet wordt eerst woensdag beslist en ik vrees, dat het met één borg niet gelukt; vraag aan Bongaerts of hij dit bedrag onderwijl niet kan voorschieten! Ik moest weg en zond zijn brief aan Bongaerts door. In den trein had ik er al spijt van. Eerst ging ik naar Eindhoven, naar A. Philips. Ik vertelde hem hoe de zaken stonden en vroeg hem of hij niet helpen kon. Antwoord: ‘Als protestant kan ik geen aandeelen of obligaties in een katholieke zaak nemen; maar u wil ik graag helpen. Ik stel ter uwer persoonlijke beschikking tien mille; ik wil geen schuldbekentenis noch quitantie; gij kunt dat geld voor Het Centrum gebruiken, zooals u dat ’t beste voorkomt; komt ’t terug, goed; zoo niet, ook goed. Ik raad u echter aan, houd ’t apart om in noodgevallen iets achter de hand te hebben.’ Ik was diep getroffen door zijn aanbod. En daar ’t vaststond, dat ik 4 augustus zou aftreden, had ik ook geen bezwaar om ’t aan te nemen. Ik bleef bij hem lunchen en vertrok om drie uur naar Tilburg, naar den abt der Cisterciënserabdij. Hij kon niets doen dit jaar, omdat hij voor f 80.000 verbouwd had. Anders graag! Hij raadde mij aan naar Ad. van den Bergh te gaan, ook ’n protestant, maar die wel aan katholieke zaken geeft. Verheugd kwam ik ’s avonds thuis. Maandag 3 augustus nam ik afscheid van de ambtenaren van het departement. Ik begon boven in ’t gebouw en heb ze allen, van den secretaris-generaal tot den laatsten bode de hand gedrukt. Met de meesten maakte ik ’n praatje en ’t trof me hoe bijzonder hartelijk ’t afscheid was. Dinsdagochtend 4 augustus tien uur kwamen we op ’t Torentje bijeen in laatste ministersvergadering. Colijn was er ook. Ruijs hield ’n kort speechje. Heemskerk dankte namens ons en toen sprak Colijn een hartelijk woord. Hij ging daarop weg en wij bleven nog wat napraten over ’t nieuwe kabinet dat ons vervangen zal. Daarover teeken ik later nog wel iets op. Om half één trokken de drie katholieke ministers naar de lunch aangeboden aan het eerecomité van de Katholiekendag, die om drie uur zou geopend worden. Behalve den nieuwen nuntius waren er de aartsbisschop, de bisschop van Haarlem en van Roermond. Mgr. Diepen was ziek en mgr. Hopmans had niets van zich laten hooren!! ’t Was zeer gezellig. Ik zat naast mgr. Callier. De aartsbisschop informeerde nog even bij me hoe ’t met de zaken ging. Om drie uur gingen we naar de openingsvergadering van de Katholiekendag, onze laatste openlijke daad als ministers. Een goed slot. Van Wijnbergen hield, als voorzitter, een afscheidsrede op ons, die zeer lang werd toegejuicht. Ruijs antwoordde niet. Om half vijf was ’t uit en wij spoedden ons naar onze departementen, omdat om vijf uur de overdracht der portefeuilles zou plaats hebben. Precies vijf uur kwam Koolen binnen en ging op mijn plaats zitten, ik daar tegenover op den zetel der bezoekers. We spraken tot over zessen; ik deelde hem een en ander mee over de werkzaamheden en de verschillende hoofdambtenaren en kwart na zes lieten wij den secretaris-generaal binnenkomen, die ’t proces-verbaal van overdracht reeds had opgesteld. Nadat we dit in quadruplo hadden geteekend – één exemplaar voor H.M., één voor ieder van ons en één voor ’t archief – namen we afscheid. Koolen bleef, ik ging. Mijn laatste afscheid was van mijn trouwen kamerbewaarder. Als hij geweten had, dat ik Koolen dringend verzocht had hem 31 augustus tot broeder in den Nederlandschen Leeuw te benoemen, dan zou hij ’t nog méér te kwaad hebben gekregen. Per tram ging ik naar huis: minister af! Goddank! Woensdagavond 5 augustus weer vergadering met Van der Griendt. Helaas: de Landbouwbank wilde op één borg het krediet niet geven. Er moesten er minstens drie zijn! Waar die twee anderen vandaan te halen? Men had echter aangeraden één ton effecten te deponeeren; dat was veel goedkooper: 5 ½ % rente, terwijl ’t bankkrediet 8% zou vergen. Ik deelde het vrijdag aan Bongaerts mee. Hij was bereid f 25.000 effecten te deponeeren, als ik de resteerende f 75.000 van anderen wist los te krijgen. Zaterdag 8 augustus ons gewone jaarlijksche bezoek met de kinderen aan Warmond als gasten van prof. Aengenent. Een echt prettige, gezellige dag. |
uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932) |