Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 9

06/09/1923

donderdag 6 september 1923

Vandaag de herdenking van het feit dat H.M. de koningin voor 25 jaar te Amsterdam den eed aflegde en als koningin ingehuldigd werd. Om acht uur vertrokken we vanmorgen naar Amsterdam. Om tien uur was de plechtigheid [in] de Groote Kerk, waarin ook voor 25 jaar de beëediging en inhuldiging had plaatsgehad. We hadden een mooie plaats. Lize en ik zaten vlak naast de koninklijke familie. Ik was eenigszins benieuwd hoe de plechtigheid zou zijn. Wij hadden uitdrukkelijk bedongen, dat ’t geen protestantsche godsdienstoefening zou zijn, omdat we er anders niet bij tegenwoordig zouden kunnen zijn. Dr. De Visser, die de plechtigheid zou leiden en de feestrede zou uitspreken, had ons dat uitdrukkelijk beloofd. Bovendien hadden wij de kerkelijke viering van ’t feest op 5 september bepaald. Welnu, de belofte is niet geheel nagekomen, maar toch vrijwel. De Visser verscheen niet in ambtscostuum, doch ook niet in toga, maar in rok op den preekstoel. Hij deed echter méér dan een feestrede houden, hij leidde de plechtigheid.  Hij begon met ’n ‘votum’, dat leek op ’n inleiding voor ’n godsdienstoefening. Daarna werd een psalm gezongen. Dat was dus op en top ’n kerkelijke dienst! Maar de feestrede was naar vorm en inhoud weer goed. ’t Was ’n prachtige rede, die mooi in elkaar zat en waarin voor ons niets aanstootelijks voorkwam. Hij sprak ook steeds van ‘hooggeachte vergadering’. ’t Was ook heelemaal noch naar vorm noch naar inhoud een preek. Daarna een cantate, die door mevrouw Noordewier prachtig gezongen werd. De tekst was hier en daar sterk protestantsch: Coligny en Gustaaf Adolf werden erin als geloofshelden verheerlijkt! Daarna zongen allen ’t Wilhelmus en tenslotte sprak dr. deVisser een zegenbede uit.

            Alles bij elkaar: men heeft ons zooveel mogelijk ontzien, maar ’t leek toch veel op ’n godsdienstoefening! Graaf Dumonceau, de katholieke opperceremoniemeester van de koningin, had daarom geweigerd tegenwoordig te zijn. Ik geloof, dat wij, alles in aanmerking genomen, niet verkeerd hebben gedaan met ons naar deze gelegenheid te schikken.  Na deze plechtigheid, die te kwart over elf was afgeloopen, gingen wij naar ’t paleis, waar de koningin ons om half twaalf ontving. Naar ’t me voorkwam zeer koel. Ruijs had deze audiëntie voor ’t kabinet doorgezet, omdat ook de Tweede en Eerste Kamer ontvangen waren te ’s-Hage. Doch wij waren toch ook op 31 augustus half zeven ’s avonds ontvangen! Ruijs las ’n korte rede voor, die niet bijzonder indrukwekkend was. De koningin, die op de redevoeringen der voorzitters van Tweede en Eerste Kamer met een geschreven redevoering had geantwoord, zei nu alleen: ‘Ik dank u en de andere ministers voor de gelukwenschen en ik dank de heeren ook voor de prachtige rozen, die ze mij geschonken hebben.’ (een werkelijk mooi bloemstuk, dat f 200,– kostte) Daarop ging zij terstond naar dr. De Visser en dankte hem zeer warm voor zijn mooie redevoering en vooral voor de slotbede. Ze sprak ons toch ieder nog kort aan, zeer kort en had blijkbaar niets te zeggen. Bij de meesten zei ze niet anders dan dat de bloemen zoo mooi waren!  Daarna gingen we, na eerst onze dames uit de kerk gehaald te hebben, naar de tribune op den Dam. We moesten dwars door een dichte menigte. Op den Dam stonden een ± 15.000 heeren, dames en kinderen, die om twaalf uur een cantate zongen, waarna ’t Wilhelmus. Dat was werkelijk indrukwekkend. Om half één tot twee uur gingen we in den Industrieelen Club lunchen. Om twee uur huldiging door afgevaardigden van vereenigingen uit ’t ganschen land. Er stonden een ± 35.000 menschen, met vaandels en elf muziekkorpsen. Om half drie precies begon ’t défilé, dat kwart over vier was afgeloopen. ’t Was een schitterend gezicht. Zoo nu en dan kwam de zon door. Alles was prachtig geregeld en verliep vlot. Om vijf uur vertrokken we weer, behalve Ruijs, Heemskerk, Westerveld, De Graaff en Van Karnebeek, die nog den gala-avond meemaakten. Ook morgenavond is er een galavoorstelling. Ik heb echter, met ’t oog op mijn steenpuisten, voor alle verdere invitaties bedankt. Alles bijeen: ’t was ’n mooie, indrukwekkende dag. Ik ben blij, dat wij ’t meegemaakt hebben.  Bij ’t défilé viel ’t op, dat ’t in hoofdzaak christelijke en katholieke vereenigingen waren en dat de christelijken Colijn en de katholieken mij bijzonder toejuichten! Ik zag er vele goede bekenden bij.

            Dat ook de koningin de plechtigheid in de kerk wel degelijk als een godsdienstoefening beschouwde, bleek hieruit: toen zij bij De Graaff kwam, die altijd naast mij staat, zei ze: ‘Ik zag tot mijn verwondering, dat de twee Indische prinsen ook in de kerk waren; ik dacht, dat de mahomedanen geen godsdienstoefeningen van andere gezindten mochten bijwonen?’ De Graaff, die ’t vermoedelijk wel lastig vond, dat ik er naast stond, brabbelde maar wat! Enfin, ’t was tòch ’n mooie dag!

uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932)