vorige (1-6-1946) | | volgende (26-6-1946) | kalender |
dagboekcahier 11 07/06/1946 vrijdag 7 juni 1946 Dat is woensdag een mooie dag geweest, de trouwdag van onze Lies met drs. Quaedvlieg. Voor ons ook een tragische dag: ’t is onze laatste dochter die ons verlaat. We blijven nu weer met ons tweetjes over, zoals we voor 48 jaren begonnen zijn. Lies is onze groote steun geweest in den oorlogstijd. Door haar onvermoeid streven zij wij in het leven gebleven. Toch was ’t altijd een zorg voor mij, dat zij als eenige ongehuwd zou achterblijven. Daarom heb ik voor twee jaar voor mijn groote operatie aan mijn hoofd nog een extra beschikking gemaakt: zij zou, vóór de verdeeling, eerst f 5.000,– ontvangen, omdat de anderen ongeveer dit bedrag voor hun huwelijksuitzet hadden gekregen. En ziedaar, nu is ze ook getrouwd! Al onze zeven kinderen zijn nu getrouwd en we hebben van onze eenige schoondochter en onze zes schoonzoons nooit anders als veel vreugde en groote liefde beleefd. Wij kunnen ook in dit opzicht den goeden God niet genoeg dankbaar zijn. ’t Was ’n mooie trouwdag: prachtig weer, alle kinderen aanwezig, de twee oudste kleindochters waren bruidsmeisjes en ’t jongste kleinkind, nog geen vier weken oud, was ook present, omdat het om de drie uur gevoed moest worden. Een plechtige mis in de Jacobuskerk. Veel belangstelling. Na de H. Mis overhandigde de deken zelfs een telegram van Z.H. den paus, met pauselijken zegen! Dat was ons vroeger nog nooit ten deel gevallen. Wel waren er ook nu weer gelukwenschen van H.M. de koningin, van prinses Juliana en van prins Bernhard. Mgr. Giobbe, de internuntius, had een prachtig bloemstuk gezonden met een eigenhandig schrijven. Dit ontving ik ook van kardinaal de Jong. ’t Was waarlijk grandioos en onze eenvoudige Lies straalde van vreugde en glorie! Het feestmaal was in Huize Hasebroek. Alle kinderen waren present, ook Ads ouders en eenige zuster. ’t Was echt genoeglijk. Er werden geestige voordrachten gehouden en ’t was in ’n ommezien zes uur: het jonge paar vertrok naar ’s-Bosch, zijn geboortestad, waar ze het Lieve Vrouwtje wilden vereeren. ’n Mooi begin! Gisteren moest ik al weer naar Amsterdam om ’t 25-jarig bestaan van ’t Internationaal Christelijk Vakverbond mee te vieren. De voorzitter, de Belg Pauwels, begroette mij hartelijk-uitbundig en ik had weer veel ovatie in ontvangst te nemen. Toen wilde men, dat ik ook ’t woord zou voeren. Ik kon eraan herinneren, dat ik als minister van Arbeid voor 25 jaar ook in de oprichtingsvergadering aanwezig was geweest en er mijn warme instemming had betuigd. Thans, na 25 jaar, kon ik zeggen: ’t is goed geweest, maar in ’t verleden waren we teveel in ’t defensief; in de komende 25 jaar moeten we tot ’t offensief overgaan. Ik herinnerde aan de eerste Sociale Week te Utrecht, waarop Domela Nieuwenhuis aanwezig was. In de pauze sprak ik hem aan en hij zei me: in de toekomst zal ’t gaan tusschen u en mij, tusschen ’t katholicisme en ’t communisme, al de rest zal vanzelf verdwijnen. De eigenlijke strijd zal tusschen ons beiden zijn. Na de vergadering zei me ’n Belgische geestelijke, dat kardinaal Van Roey de vorige week een brief van den paus had gehad, waarin deze ook gezegd had: we moeten tot ’t offensief overgaan ’t Was ’s nachts twaalf uur toen Piet me met zijn wagentje thuis bracht. ’t Waren twee vermoeiende, maar mooie dagen. En nu gaan moeder de vrouw en ik aanstonds naar Marlot, waar onze op één na oudste dochter woont om acht dagen bij hen te logeeren om wat uit te rusten; echter ook omdat we hier, nu Lies weg is, zonder hulp zitten. Ze komt donderdag a.s. weer terug van de verre! reis naar Valkenburg en zal ons dan dagelijks komen verzorgen tot we, begin juli, onzen intrek zullen nemen in ons nieuwe home, huize Eykenburg! |
uit: Dagboek XI (Begin november 1944 tot 7 augustus 1946) |