Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

07/07/1918

zondag 7 juli 1918

In lang teekende ik niets op. Ik had er geen moed toe. Ik voelde ’t als een soort ontwijding, na wat ik over onze lieve Guusje schreef, hier weer allerlei dingen van het gewone leven op te teekenen.

Toch was er wel een en ander, dat ik had willen vastleggen: mijn voorstellen over de uitbreiding van het economisch onderwijs in Delft, de viering van het 25-jarig bestaan der Leidsche R.K. Studentenvereeniging, in 1893 door Struycken en mij opgericht, enz. Daarover wel later.

Thans alleen dit. Op 3 juli hebben de algemeene verkiezingen voor de Tweede Kamer plaatsgehad, ’t eerst volgens ’t stelsel der evenredige vertegenwoordiging. De uitslag is geweest: 30 katholieken, 13 Anti-Revolutionairen en 7 Christelijk-Historischen, samen 50! Links een wirwar van partijen en partijtjes, waarvan echter de S.D.A.P. met 22 zetels!

Wat nu? Mijn eerste gedachte was: goddank, we hebben geen meerderheid, dus ook niet de volle verantwoordelijkheid voor ’t vormen van een kabinet. Immers in welk een toestand leven wij! Nog steeds duurt de wereldoorlog voort, wij worden van beide kanten steeds harder geknepen. Binnenlands wordt de toestand met de dag meer onhoudbaar. Er wordt gebrek geleden; er is niet alleen voedselnood, maar allerlei nooddruft ontbreekt of is buitensporig duur: een paar heel gewone schoenen kost nu f 25,–; een gewoon pak kleeren 100 à 125 gulden, enz. De ontevredenheid stijgt. De regeering grijpt steeds dieper in voortbrenging en verdeeling in. De belastingen zijn reeds tot ongekende hoogte gestegen en nog groote tekorten wachten op dekking. Het leger blijft nog steeds gemobiliseerd en verslindt wekelijks millioenen. Zoo is de erfenis, welke te aanvaarden valt. Het komend ministerie zal een zeer impopulair kabinet worden en over vier jaren eindigt dit in een débâcle voor rechts. Een[12] nationaal kabinet, waarin  vier op de negen ministers van links zouden moeten zijn, zou de verantwoordelijkheid verdeelen en de kritiek matigen. Zoo was mijne meening; zoo denkt blijkbaar dr. Kuyper er ook over. Maar de katholieke bladen laten een ander geluid hooren, als naklank op Kolkmans parool, onmiddellijk na ’t bekend worden van den uitslag uitgesproken: een rechtsch ministerie: we hebben ½ in de Tweede Kamer en een meerderheid in de Eerste Kamer. Dus – de verantwoordelijkheid aanvaard.

Naar De Maasbode gisterenavond meedeelde, zou aan dr. Nolens de kabinetsformatie zijn opgedragen; deze zou geweigerd hebben, op grond van zijn priesterschap. In zijn plaats zou nu komen Colijn (waarom niet Struycken??); Idenburg zou Koloniën krijgen,  er zou een apart ministerie komen voor crisisaangelegenheden, terwijl als katholieke ministers algemeen genoemd werden voor Waterstaat Bongaerts, en ik voor sociale aangelegenheden,  ’t tegenwoordige ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. Ook in andere bladen werd mijn naam in dit verband genoemd. Dit alles zal wel journalistieke proefballonfantaisie zijn.

Maar als deze fantaisie eens werkelijkheid werd? Ik zou waarlijk niet weten, wat te doen. Eenerzijds – het ambt van minister lokt aan, waarom het te ontkennen. Doch … in dezen tijd? En tegenover deze Kamer? Voor opvolger van Posthuma zou ik zeker bedanken: ’t geheele departement van Landbouw, Nijverheid en Handel en daarbij de crisisregelingen gaat de krachten van één man, en zeker de mijne, ver te boven. Zelfs wanneer de crisiszaken eraf gaan, blijft ’t te zwaar. Dat bleek al onder Talma, die zich dood heeft gewerkt. Mijns inziens zou men ’t departement moeten splitsen, in (a) departement van Voortbrenging, Handel en Verkeer en (b) een departement van Sociale Aangelegenheden. Dit laatste zou dan ongetwijfeld voor mij zeer verlokkend zijn. Hoewel … thans alweer Delft verlaten? …

[12]  In het manuscript voorafgegaan door het woord: ‘door’.

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)