Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 5

08/06/1915

dinsdag 8 juni 1915

Misschien is ’t vandaag een zeer gewichtige dag voor me geweest die beslissend kan blijken te zijn voor heel mijn volgend leven. Wat is gebeurd? Bij den aanvang der kamerzitting dezen middag zei mr. Loeff me dat hij me even wilde spreken. Ik ging met hem mee en terwijl de zitting zeer rumoerig was – de Kamer was bijna voltallig wegens de verwachte behandeling van ’t voorstel een bijzonder gezantschap bij Z.H. den paus in te stellen – zaten we midden in ’t gedwarrel en gegons op Loeffs bankje. Mr. Loeff deelde me mede: dat prof. Greven, hoogleeraar in de staathuishoudkunde en de statistiek te Leiden, om gezondheidsredenen ontslag had gevraagd tegen 3 september a.s. Door de faculteit waren voorgedragen: 1. prof. Verrijn Stuart van Groningen en 2. prof. Van Blom van Delft. Met geen van beiden kon hij – curator van de Leidsche universiteit – zich vereenigen als zijnde beiden oud-liberaal terwijl ook in Utrecht een oud-liberaal hoogleeraar in de staathuishoudkunde  was. Morgen vergaderden curatoren. Hij had geschreven dat hij wegens kamerzitting niet aanwezig kon zijn en daarom verzocht de vaststelling van den voordracht aan te houden, omdat hij wilde voorstellen om iemand van niet-liberale richting aan de voordracht toe te voegen. Nu vroeg hij mij of ik hem niet iemand kon noemen die aan te bevelen was, liefst een katholiek, anders desnoods een geloovig protestant. ‘Of – en hij keek me schuin aan – zou je misschien zelf niet in aanmerking willen komen? Ik zal dan trachten je op de voordracht te krijgen, mits dat je me belooft eventueel de benoeming ook te zullen aannemen.’

            Ik zat paf. Toch antwoordde ik terstond: ‘Eerlijk gezegd, heb ik ’t altijd beschouwd als een ideaal hoogleeraar in de economie te worden en eens rustig aan wetenschappelijke studie me te kunnen wijden. Maar … dan moet ik hier weg. Dat is ook een zwaar besluit.’

‘Zeker. Maar de vraag is waar je meer  goed kunt doen, daar of hier. Alleen het feit dat er een goed katholiek professor is, is al van onberekenbaar nut voor de studenten. Struycken heeft meer zijn eigen voordeel dan de goede zaak op ’t oog gehad, toen hij zijn professoraat verliet om lid van den Raad van State te worden. Maar denk er nog eens rustig over na vanavond; ik zou echter graag morgenochtend je antwoord hebben, voor ’t geval mij gevraagd wordt of ik iemand op ’t oog heb. Ik moet dan een naam kunnen noemen ...’

            Toen hoorde ik van alle kanten mijn naam roepen!!! Wat was ’t geval? Zonder dat ik er iets van bemerkt had, was de wijziging van de personeele belasting aan de orde gesteld en de president had mij ’t woord gegeven tot toelichting van mijn amendement. Tableau! Zonder stukken of papieren vloog ik naar de spreekplaats en hield een kort speechje om mijn amendement in te trekken, omdat de minister door de aangebrachte wijziging volkomen aan mijn verlangen had voldaan.

Toen ben ik naar ’t telegraafbureau – boven – gegaan en seinde naar Almelo dat de stad in de vijfde klasse was geplaatst. Ook zond ik een telegram aan prof. Aengenent: ‘Kunt gij vanavond of morgenochtend even bij me komen, ik zou u graag spreken.’ Om half zeven was hij al bij me. Ik vertelde hem de zaak. Hij aarzelde geen oogenblik: doen! Ik had ook tijd gehad eens na te denken. Zeker, ’t is een zwaar besluit de Kamer te verlaten. Maar ’t is een mooi moment: na de aanneming van mijn wetsvoorstel. Mijn nagedachtenis zal daar in zegening blijven! De vraag is dus: kan ik ’t doen en zoo ja, wil ik? Wat ’t kunnen betreft, vooreerst de capaciteit. ’t Is misschien pedant van me, maar ik geloof toch wel een beter figuur te zullen maken dan prof. Greven! En wat ’t finantieele betreft: indien ik directeur van ’t Centraal Bureau van de Katholieke Sociale Actie en redacteur van ’t Katholiek Sociaal Weekblad kan blijven, verlies ik alleen de f 2.000,– van de Tweede Kamer en de inkomsten van mijn kantoor. Maar daartegenover staat ’t salaris van f 4.000,– waar, meen ik,  f 1.000,– afgaat voor pensioen,  maar dat betrekkelijk spoedig stijgt tot f 6.000,–. Finantieel bezwaar is er dus niet.

Maar wil ik? Ja en neen. Ja, in zoover ’t altijd mijn, naar ik meende onbereikbaar, ideaal was: professor in de economie te worden. Ja,  ook in zoover ik nu gelegenheid krijg en eigenlijk wel gedwongen word om het leerboek der volkshuishoudkunde waarmee ik in 1903 al begonnen ben en dat tot ongeveer de helft van ’t eerste deel in 1904 gevorderd was – sindsdien bleef dit werk liggen – eindelijk eens te voltooien. Ja, ook in zoover ik het meer met mijn aard acht overeen te komen de jeugd te doceeren dan temidden van de vaak kleine practische politiek te staan. Maar neen in zooverre ik verplicht word mijn kamerlidmaatschap eraan te geven. Dat is een zwaar offer, hoe onaangenaam ’t baantje op zichzelf ook is. Maar toch, ’t milieu, mijn positie in onze Kamerclub waarin ik vaak veel goed heb kunnen doen, mijn positie in de Kamer zelf, dat alles maakt ’t nu zwaar  om tot dit besluit te komen.

Pro valt ook dit echter op te merken: in politicis krijg ik een andere, wellicht meer invloedrijke positie: over de kleine questies kan ik zwijgen, buiten de kleine politiek kan ik me houden, de persoonlijke questies kunnen me koud laten. Maar in groote vraagstukken zou een kalm beredeneerd woord, een enkele maal gesproken, wellicht dan van veel meer invloed zijn. De positie van professor waarborgt volkomen onafhankelijkheid. Een politieke carrière wordt wel ettelijke jaren opgeschort, maar geenszins afgesloten. Toevallig zijn thans minister Cort van der Linden en minister Treub twee ex-professoren in de economie. Ook Thorbecke trok van Leiden naar ’t Torentje. Maar tenslotte is toch de vraag: waar doe ik ’t meeste goed aan de katholieke zaak? En dan wordt ’t antwoord wel gegeven door ’t nuchtere feit: zeg ik neen, dan is er geen enkele katholiek, die benoemd kan worden; we hebben nu  eenmaal geen katholieke economist die naast prof. Verrijn Stuart of prof. Van Blom genoemd kan worden. Ik heb nog gedacht aan mr. Veraart, maar 1. is hij te jong en 2. heeft hij onlangs in de Katholieke Studentenvereeniging te Delft een zuiver liberaal-economische rede gehouden. Meende hij ’t, dan deugt hij niet voor katholiek professor; meende hij ’t niet, maar was ’t alleen, om [bij] prof. Van Blom in ’t gevlei te komen met de hoop hem eens op te volgen, dan geeft hij blijk van zóó laagstaand karakter dat ik hem niet gaarne zou aanbevelen. Dus: ik moet ’t doen òf er komt geen katholiek! Stel daarnaast de Kamer: vijf, tien zullen er onmiddellijk opstaan om ernaar te streven in Almelo mijn vacanten zetel te bemachtigen. Dit doet dunkt me de deur dicht. Ik zal dus morgen aan mr. Loeff antwoorden: ik ben bereid. Maar ’t kost me toch moeite! En misschien komt er toch niets van! ’t Zal een heele toer zijn tenminste!

uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915)