Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 2

08/09/1892

donderdag 8 september 1892

’k Heb gisteren antwoord van Küppers ontvangen: hij zond mij de zeven gevraagde afleveringen: de schuld van het verkeerd zenden lag nu weer bij den bediende! Hij zeide mijn naam in de lijst te zullen opnemen, al wilde ik dan ook slechts onder pseudoniem schrijven. Verder deelt hij mij mede, dat mijn stuk een ‘gunstige indruk’ gemaakt heeft. Op wien?? Daar weet ik al heel weinig van! Misschien wel op zijn keukenmeid! ’k Heb hem vanmorgen even een bedankje gezonden voor de gestuurde afleveringen, in den vorm van een versje. Er stond namelijk in de laatste aflevering vlak voor mijn stuk een gedichtje van broeder Florentius uit Den Haag; het handelt over een Pruisische huzaar in ’t jaar 1814. Ik had er nog eentje liggen over zoo’n zelfden huzaar, maar nà den oorlog. ’k Schreef dus aan Küppers, dat ’t zeer eigenaardig zou zijn, het de volgende maand te plaatsen als pendantje.

            De afleveringen heb ik gezonden aan: pater Ermann, pater Alberdingk Thijm, Van Cooth, Eygenraam, mijn heerbroer; één heb ik er aan Peter Coebergh gegeven, terwijl ik de laatste morgen aan pater Lunter zal zenden. Phons schreef me vanmorgen, dat hij er reeds [p. 235] een had. Ik ben benieuwd of er nog iemand op zal antwoorden! Van pater Oppenraay heb ik reeds een zeer lief briefkaartje gekregen: hij schreef me, dat hij me absolveerde van de crimen … niet laesae majestatis, maar van ’t tegenovergestelde! Namelijk dat ik gesproken had over zijn carmen elegiacum als een ‘onvergetelijk loflied op den onvergetelijken man’.

            Was het reeds eigenaardig, dat er in dezelfde aflevering waarin mijn stuk staat, ook een bijdrage voorkomt van Is. Vogels s.j. over Garcia Moreno, nog typischer wordt het, wanneer aan ’t slot van diens levensschets deze zin voorkomt: ‘Ongetwijfeld verhief hij zich tot eene hoogte als geen zijner vele, roemrijke medestrijders voor orde, waarheid en recht in onze dagen bereikte. Een parallel tusschen den gewezen president van Ecuador en een enkelen van hen werd daardoor onmogelijk. Het ware een onrecht mannen van groote verdiensten aangedaan.’ En … mijn stuk toch was juist een neven elkander stellen van Moreno, Windhorst en Damiaan! Is nu zijn stuk een kritiek op ’t mijne of … omgekeerd??? [p. 236]

uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893)