vorige (27-2-1915) | | volgende (26-3-1915) | kalender |
dagboekcahier 5 09/03/1915 dinsdag 9 maart 1915 ’k Moet gauw aan ’t werk, maar even wat opteekenen! Mijn wetsvoorstel is dan vrijdag op de agenda geplaatst, doch hoe! Aan ’t einde! Vooraf gaan voorwaardelijke veroordeeling en eedsvraagstuk. ’t Was ’s middags na de pauzeregeling van werkzaamheden. Den heelen ochtend had ik mijn mijnen gelegd; dr. Nolens was voor me naar den president gegaan om hem te vragen of mijn wetsvoorstel op de agenda zou komen. ‘Ja, ik zal ’t voorstellen; maar of ’t behandeld zal worden?’ Ik wou dus vóór ’t eedsvraagstuk komen. Dr. De Visser, prof. Van Hamel en De Jong (ook ’n Unie-Liberaal) haalde ik over om dit voor te stellen. In de pauze kwamen Limburg en Bos naar me toe om te betoogen[35] dan ook tevens ’t wetsontwerp op de onrechtmatige daad op de agenda te plaatsen. ’t Is duidelijk dat dan geen van beide meer behandeld zou worden! Dr. Bos zei: ‘Wacht dan in elk geval tot ’t verslag der enquêtecommissie uit is, dat kan hoogstens een paar weken schelen.’ Van Wijnbergen hoorde hem dit zeggen en verweet hem: hoe kunt u dat zeggen, dat duurt zeker nog eenige maanden! Tableau! ’t Liep eerst goed. De president stelde voor mijn wetsvoorstel na ’t eedsvraagstuk te behandelen. Dr. De Visser stelde voor de volgorde om te keeren. Prof. van Hamel ondersteunde hem. De president zei al tot dr. De Visser dat hij geen ernstig bezwaar had. Limburg stelde voor om ook de onrechtmatige daad op de agenda te plaatsen, welk voorstel hij terstond weer introk, toen de president meedeelde dat de minister van Justitie verzocht had dit ontwerp niet te behandelen, daar hij ’t nog wilde wijzigen. ’t Liep gesmeerd! Doch eilacie, toen stelde Van Wijnbergen voor om de eedswet in ’t geheel niet te behandelen! Daar kwamen de poppen aan ’t dansen! Links meende nu toch dat mijn wetsvoorstel zou gebruikt worden om de behandeling van de eedswet te verhinderen en zoowel ’t voorstel-Van Wijnbergen als dat van dr. De Visser kelderde! Nu moet ik me op de verdediging prepareeren met de bijna-zekerheid dat het geheel vergeefsche arbeid is, daar er toch geen tijd zal zijn om ’t ontwerp vóór Paschen nog te behandelen! Misschien, dat ik ’t er nog doorkrijg, dat er een paar avondvergaderingen aan gewijd worden? Eén goed gevolg had deze geheele geschiedenis. Verschillende leden van links kwamen mij zeggen dat ’t hun leed had gedaan dat zij mij vermoedelijk onaangenaam waren geweest, doordat ze tegen ’t voorstel-De Visser hadden gestemd. Maar wat hinderde ’t; ik had me er niet moei op te maken, ’t voorstel werd immers tòch aangenomen, zij ’t dan eenige weken na Paschen. Onder andere zei me dit Schim van der Loeff, naar ik meende een der ergste tegenstanders van mijn wetsvoorstel. Ik zei: ‘Aangenomen? Dat zit nog! Daar zult gij wel voor zorgen!’ ‘Ik? ik stem ervoor!’ ‘Hè?’ ‘Ja en ik geloof de geheele Liberale Unie en ook de Vrijzinnig-Democraten!’ Als dàt zo is, dan kom ik er met glans, wat vooral mooi is tegenover de Eerste Kamer, die ook heel wat initiatiefvoorstellen een ontijdige dood bezorgd heeft! [35] In het manuscript gevolgd door: ‘dat’. |
uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915) |