Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 2

09/10/1892

zondag 9 october 1892

Een verrassing als die van gisterenmorgen heb ik nog niet ondervonden! ’k Lag nog gerust te slapen, al stond de klok reeds op half negen: daar werd geklopt, nog eens geklopt … ‘Ja-a-a!’ klonk het geeuwerig. ‘Meheer, daar is een meheer om u te spreken, hij wil niet zeggen wie hij is, maar ik geloof, dat ’t meheer Schmedding is, tenminste hij heeft juist zoo’n taschje bij zich!’ Met één sprong was ik uit bed … Zou Phons daar zijn? … ’t Was toch pas zaterdag … Kom, de meid zou zich wel vergist hebben: als ’t Phons was had ze hem wel herkend … Misschien Küppers? Of neen, ’t zal Drenth zijn! Die had beloofd, dat hij eens spoedig zou aankomen, maar dan liefst op een zaterdag. … Doch … als het Phons eens was! … Zoo dacht ik en niet veel meer, want onderwijl was ik reeds aangekleed en vloog ik naar beneden: ik kwam op mijn kamer … niemand! Ik keek even achter de deur … ‘God, Phons, jij hier! Kerel hoe [p. 266] maak je ’t,’ etc. etc.: de rest behoeft niet opgeteekend te worden: dat volgt allemaal zoo natuurlijk mogelijk.

            Jandoppie, wat was ik in mijn schik! Hij zei, dat hij pas vandaag naar Katwijk ging, dus ’s nachts bleef: vanavond zou hij echter weer vertrekken. ’t Heeft moeite gekost, hoor! om hem over te halen er nog een nachtje aan vast te knoopen: maar ’t is toch gelukt: tot morgenavond blijft hij.

            Wat hebben we gisteren al niet afgebabbeld! Om elf uur is Phons naar zijn tante gegaan, vandaar zou hij naar Nuyens komen, bij wien we elkaar dan zouden treffen. Om half een kwamen we weer thuis. Nog steeds regende ’t dat het goot! Aan uitgaan viel dus niet te denken. We hebben dus gebabbeld en nog eens gebabbeld, en passant gebitterd, gedineerd, theegedronken, gesoupeerd, een slaapmutsje gedronken en toen de klok half twee ’s nachts sloeg waren we nog niet uitgepraat. Na nog een half uurtje bij hem op zijn slaapkamer gebabbeld te hebben, gingen we eindelijk [p. 267] naar bed.

            Om half negen waren we er vanmorgen al weer uit. Om negen uur zijn we naar de kerk geweest. En thans is Phons naar zijn broer op Katwijk. Ik denk, dat hij vanavond om half negen zal thuis komen. Veel wêer treft hij niet: de regen plast nog steeds kletterend neer, door een geweldigen wind voortgestuurd. ’k Hoop, dat ’t morgen maar wat beter is!

uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893)