vorige (30-12-1922) | | volgende (12-1-1923) | kalender |
dagboekcahier 8 10/01/1923 woensdag 10 januari 1923 ’t Is weer bar druk. Bijna elken dag vier à vijf conferenties. Mijn agenda is zoo al voor veertien dagen vol bezet! Ik heb bijna geen tijd om mijn eigenlijke werk te doen! Thans kost ook de questie der invoerverboden me veel tijd. Een geheele middag geconfereerd bij Buitenlandsche Zaken met de zoogenaamde ‘commissie van bijstand’: de haut finance! Was wel interessant: Van Aalst, Kröller, Colijn, Fentener van Vlissingen, Struycken, Waller. Allemaal groote heeren met wie ’t slecht [kersen eten is. ’t Leuke was[55], hoewel ’t eigenlijk alleen over de invoerverboden ging, openden ze een algemeenen aanval op de Arbeidswet en den achturendag. Ik liet ze kalm praten. Tenslotte zei ik: ‘De heeren weten blijkbaar niet, hoe de praktijk van de wet is. Bijna overal wordt door gegeven vergunning langer dan 48 uur gewerkt. Gij wilt echter die wet weg hebben. Het resultaat zou zijn dat er dan korter gewerkt zou worden. Als ik aan ’n onderneming een overwerkvergunning geef, dan wòrdt er ook langer][56] gewerkt, omdat de arbeiders vertrouwen dat ik die vergunning alleen geef, wanneer ’t werkelijk noodig is. Maar neem nu de havenarbeid. De Stuwadoorswet is nog niet gewijzigd; er mag dus 60 uur gewerkt worden. En de praktijk: dat er nog steeds niet langer dan 45 uur gewerkt wordt! Ik heb met ’t oog op den woningnood in de zomermaanden algemeen voor ’t bouwbedrijf tien uur per dag toegestaan. Praktijk: er is niet langer dan 45 uur gewerkt. Ziedaar wat gij [zoudt] bereiken, wanneer een reactionair minister naar uw inzicht de Arbeidswet zou wijzigen!’ Daar waren ze stil van. Later zei me Waller: ‘Zoo was ’t ook niet bedoeld; dat is ’n questie van taktiek!’ Daarna weer een ganschen ochtend geconfereerd met de drie rechtsche leiders: Nolens, Colijn en Schokking. Nolens was vóór invoerverboden, Colijn tenslotte niet tegen, Schokking vrijwel tegen. Ik zou ’n nota opstellen om ’t voor en tegen duidelijk aan te geven. Die is heden klaar gekomen met groote statistische bijlagen. Maandag komen we dan weer bijeen. Van de commissie van bijstand was aanvankelijk alleen Van Aalst voor, tenslotte ook Colijn, Struycken en Waller! Die conferentie – van twee tot zes uur – was dus niet geheel vruchteloos! Maandag was er om negen uur ’s avonds receptie ten hove. Lies en ik gingen er in gala heen. ’t Was veel minder saai dan verleden jaar, hoewel er wegens den rouw geen muziek was. De koningin informeerde bij mij of ik weer geheel hersteld was. De koningin-moeder was niet aanwezig, daar zij door een val haar bovenarm gebroken had. De prins kwam ook ’n praatje met je maken; hij vroeg of ik ’t nog altijd zoo druk had. Ik vertelde hem toen wat van de nieuwe afdeeling Handel en Nijverheid die me zooveel nieuw werk bezorgde. Vanmorgen met Ruijs de opening bijgewoond van ’t Internationaal Instituut voor de Statistiek. Ruijs hield ’n goeie Fransche speech. Dat zou ik hem niet nagedaan hebben. Morgen is ’t om acht uur officieel diner door de regeering aangeboden. Ruijs, wegens rouw, kan dan niet, maar Buitenlandsche Zaken zou dan presideeren. Ik zou er ook zijn. Gisteren is Piet weer naar Katwijk vertrokken. Gelukkig zeer vroolijk en opgewekt. Hij ziet er weer goed uit. Hij wordt ’n aardige, flinke jongen en is bijzonder ijverig. Zijn bulletin viel me erg mee.[57] |
uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923) |